Deze versie is aangepast voor online gebruik. De originele, vormgegeven versie kan je hier downloaden:

 

Inleiding

In februari 1242 (n.s.) schonken graaf Thomas van Portugal en zijn vrouw Margaretha van Constantinopel de kapel en de gronden van het Zelhof aan het al bestaande hospitaal van Aalst. F. De Potter en J. Broeckaert wijden in hun Geschiedenis der Stad Aalst een uitvoerig hoofdstuk aan de geschiedenis van dit hospitaal.[1] Zij halen een oorkonde van 1236 aan, waaruit moet blijken dat in dat jaar het Onze-Lieve-Vrouwhospitaal al op een andere plaats in Aalst gevestigd was.[2] In zijn boek Het Hospitaal van Onze Lieve Vrouw te Aalst, geeft Jan Roegiers een oorkonde uit 1232 als het oudste document van het hospitaal weer.[3] De Potter en Broeckaert kenden die oorkonde eveneens, maar menen dat die betrekking heeft op de Sint-Martinuskerk.[4] Daarom heb ik de acht oudste documenten over het ontstaan van het hospitaal nog eens op een rijtje gezet, in een poging om meer klaarheid in de ontstaansgeschiedenis van het hospitaal te brengen.[5]

 

Drie oorkonden van vóór 1242 (1232-1241)

 

De oorkonde van 1232 (1)

Deze oorkonde is een onderdeel van de oorkondenschat van de cisterciënzerinnenabdij van Zwijveke bij Dendermonde. Toen de teksten ervan in 1869 werden uitgegeven door Alphonse de Vlaminck, was het origineel nog beschikbaar. Vandaag is dat niet meer het geval.[6] Het is via deze publicatie dat zowel De Potter en Broeckaert als Roegiers deze oorkonde kenden.

De schepenen van Aalst oorkonden dat Simon, capellanus beate Marie in Alost, een half bunder allodiale grond wettelijk gekocht heeft van Soikinus villicus en tevens drie dagwand allodiale grond van Walterus, zoon van Margareta, beide gronden gelegen op het Tecboscveld in de heerlijkheid Moorsel. De verkoop wordt gesuperviseerd door Bernardus, heer van Moorsel.[7] Na de koop geeft kapelaan Simon de gronden terug aan de eigenaars, mits de verplichting van een eeuwige jaarlijkse cijns van twee sister graan Aalsterse maat door Soikinus te leveren en van drie sister door Walterus. Het graan moet van de beste kwaliteit zijn en het vervoer daarvan naar Aalst is ten laste van de eigenaars. Indien ze daarin te kort schieten mag Simon de gronden zelf laten uitbaten totdat de verschuldigde cijns is opgebracht.

Getuigen bij het oorkonden zijn: de schepenen van Moorsel; Heinricus, pastoor van Moorsel; ridder Arnulfus van Moorsel; magister Symon de Alost en vele anderen. De oorkonde wordt bezegeld met het schepenzegel van Aalst en is uitgevaardigd te Aalst in het jaar 1232 (in onze tijdrekening tussen Pasen 1232 en Pasen 1233).

 

De oorkonde van 1236 (2)

De originele oorkonde is bewaard. Een kopie is opgenomen in Charterboek van het hospitaal.[8]

De oorkonde is uitgevaardigd door de in de vorige oorkonde genoemde Bernardus, heer van Moorsel. Hij bevestigt dat het hospitaalhuis van Onze-Lieve-Vrouw in Aalst (domus hospitalis beate Marie in Alost) een bunder grond gekocht heeft in Moorsel van de broers Thomas en Walterus. Het hospitaal geeft de grond terug aan de broers, mits een jaarlijkse cijns van twee schelling aan het hospitaal te betalen. Tevens staat het hospitaal toe dat Ava, nicht (neptis) van S(imon), kapelaan van Onze-Lieve-Vrouw in Aalst (S., capellani beate Marie in Alost), die cijns ontvangt zolang ze leeft, op voorwaarde dat ze een maagdelijk en religieus leven blijft leiden. Simon, diep in zijn hart door medelijden beroerd (pietatis commotus visceribus), heeft immers de koop betaald. Indien de broers of hun opvolgers de overeenkomst niet nakomen, vervallen hun rechten op de grond. De oorkonde wordt bezegeld door de schepenen van Aalst, omdat Bernardus zelf geen zegel heeft, en is gedateerd in het jaar 1236 (tussen Pasen 1236 en Pasen 1237).

 

De oorkonde van 1 april 1241 (3)

Het origineel is bewaard samen met een Middelnederlandse vertaling. Een afschrift is opgenomen in het Charterboek van het hospitaal.[9]

Goswinus, heer van Schendelbeke, oorkondt dat drie bunder allodiaal land, gelegen te Sijpe op het Steenveld, van hem in leen gehouden door Gerardus van Erembodegem, door deze terug gegeven is en dat hij vervolgens die gronden aan het hospitaal van Aalst (hospitali Beate Marie in Alost) schenkt, mits een jaarlijkse cijns van twaalf denier per bunder. Getuigen zijn enkele van zijn leenmannen en eveneens de ridders Gerardus van Erembodegem en Bernardus van Moorsel, vazalen (fideles) van de graaf van Vlaanderen, Henricus del Hede, schepen van Aalst, magister Simon Balduini, dictus Rex (meester Symon Boudens, gheseit Coninc) en Theobaldus Clerck en anderen. Goswinus en zijn vrouw Ada hechten hun zegel aan de oorkonde, die uitgevaardigd is in het jaar 1241, de maandag na Pasen (1 april van dat jaar).[10]

De oudste nog bestaande oorkonde van het van Onze-Lieve-Vrouwhospitaal van Aalst. Origineel uit 1236.
© Stadsarchief Aalst, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, nr. 1; foto D. Van de Perre.

 

          Commentaar bij de oorkonden 1, 2 en 3

De drie oorkonden zijn gedateerd vóór de installatie van het hospitaal in het Zelhof (februari 1242). In alle drie komt Bernardus, heer van Moorsel, voor. In de oorkonden van 1232 en 1236 fungeert Simon, capellanus beate Marie in Alost. Ongetwijfeld gaat het om dezelfde persoon, zodat we kunnen stellen dat, daar de oorkonde van 1236 over het hospitaal gaat, de oorkonde van 1232 daar eveneens betrekking op heeft, en dat in die oorkonde Simon het hospitaal van het nodige graan voorziet.[11] In de getuigenlijst van 1232 wordt een magister Simon de Alost en in die van 1241 een magister Symon Balduini vernoemd. Gaat het om dezelfde persoon en is deze magister Simon te identificeren met capellanus Simon? De betrokkenheid van magister Simon in 1232 en 1241 als getuige en capellanus Simon in 1232 en 1236 als schenker wijst op die mogelijkheid, maar zekerheid is er niet. Dat een latere kapelaan van het hospitaal de titel van magister draagt, kan een aanwijzing zijn dat wie kapelaan van het hospitaal wordt, een geestelijke met aanzien is.[12]

De in de oorkonden genoemde kapelaan Simon lijkt inderdaad een priester met aanzien en materieel bemiddeld te zijn. Hij is erg bekommerd om de inkomsten van het hospitaal, waarvoor hij tweemaal in 1232 en 1236 zelf een koop aangaat, die omgezet wordt in een cijns. Mogelijk is hij van Moorsel afkomstig, daar hij daar de gronden koopt ten gunste van het hospitaal. Dat kan ook de betrokkenheid verklaren van Bernardus van Moorsel bij de drie oorkonden. In elk geval wordt hij driemaal in verband gebracht met Aalst. De schepenen van Aalst zijn eveneens driemaal betrokken partij als oorkonders, getuigen en bezegelaars. Twee van de drie oorkonden (1236 en 1241) hebben het expliciet over het domus hospitalis beate Marie in Alost, waar Ava, een familielid van capellanus Simon, als religieuze leeft. Het is duidelijk dat het hospitaal al vóór 1242 onder de bescherming van Onze Lieve Vrouw staat. Nu rest nog de cruciale vraag of de kapelanie van Onze Lieve Vrouw, waarvan Simon de titularis is, die van het hospitaal is of te maken heeft of met een andere instelling. Volgens De Potter en Broeckaert gaat het in de oorkonde van 1232 om de oude Mariatitel van de Sint-Martinuskerk, volgens Roegiers om de kapelanie van het primitieve hospitaal, maar geen van deze auteurs laat de mogelijkheid open dat het om de grafelijke kapel van het Zelhof zou kunnen gaan.[13] Brengt de stichtingsoorkonde van 1242 enige duidelijkheid?

 

Drie oorkonden van 1242

 

          De grafelijke oorkonde met de schenking van de grafelijke kapelanie en het Zelhof aan het            hospitaal, februari 1242 (n.s.) (4)

De originele oorkonde is bewaard gebleven. Er bestaan meerdere afschriften van deze sleuteloorkonde, waaronder een gelijktijdige vidimus door de prior van de predikheren van Gent en een Middelnederlandse vertaling (zie bijlage 2).[14]

Graaf en gravin van Vlaanderen en Henegouwen Thomas en Johanna schenken voor hun zielenheil de kapelanie die ze bezitten in Aalst (capellaniam quam habemus apud Alost), en waarover ze het begevingsrecht hebben (ad nostram donationem spectantem), aan het hospitaal van arme en verzorging behoevende zieken van Aalst (hospitali pauperum infirmorum lecto decumbentium de Alost). De (leken)broeders en zusters van het hospitaal mogen zelf een kapelaan voordragen, maar het verlenen van de kapelanie blijft een voorrecht van de graaf en de gravin en hun opvolgers, zodat de kapelaan zijn grafelijk statuut blijft behouden met de verplichtingen om de graaf, de gravin en hun opvolgers steeds te ontvangen, zoals zij ook elders door de grafelijke kapellanen ontvangen worden. Om het bestaande hospitaal meer armslag te geven wordt de ganse site van het Zelhof te Aalst, waarin de grafelijke kapel gelegen is (totam aream nostram in qua sita fuit capella nostra apud Alost, que dicitur Zelhof), aan het hospitaal geschonken, zodat dit tot comfort van de armen naar deze plek verplaatst kan worden (ad dictum locum prefatum hospitale propter multas commoditates ipsis pauperibus inde profituras transferatur). De oorkonde is uitgegeven te Gent in de maand februari 1241 (in onze jaartelling 1242) en bezegeld met de grafelijke zegels.

De Middelnederlandse vertaling (14de eeuw) van de grafelijke oorkonde van 1242.
© Stadsarchief Aalst, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, nr. 5; foto D. Van de Perre.

 

         Commentaar bij oorkonde 4

Uit deze oorkonde blijkt duidelijk dat het bestaande hospitaal verplaatst wordt naar het Zelhof en dat er in het Zelhof een kapel aanwezig is of was, waaraan een kapelanie verbonden is. Er wordt niet gezegd aan wie de kapel is toegewijd. Ik veronderstel dat de kapelanie van Onze-Lieve-Vrouw, vermeld in de oorkonden van 1232 en 1236, waarvan Simon de kapelaan is, die van het Zelhof is. In die veronderstelling is Simon in 1232 grafelijke kapelaan en wordt zijn kapelanie, met alle inkomsten en eigendommen daaraan verbonden, aan het hospitaal geschonken, zodat hij kapelaan van het hospitaal wordt, mits zekere verplichtingen tegenover de graaf. De graven blijven het begevingsrecht (donatio) behouden en hun grafelijke privilegies handhaven. Door de verhuis van het hospitaal naar het Zelhof en met de schenking van de grafelijke kapelanie aan het hospitaal, kan deze instelling nu ruimer gehuisvest worden en over een kapel met kapelaan beschikken. Jan Roegiers bestrijdt uitvoerig en terecht de mening van De Potter en Broeckaert dat de titel van Onze-Lieve-Vrouw, die voorkomt in de oorkonden van 1232 en 1236 op de Sint-Martinuskerk zou slaan, een kerk die volgens hen pas na 1242 het patrocinium van Sint-Martinus zou aangenomen hebben. Ik volg daarin Rogiers. Maar wat met zijn interpretatie dat de kapel van het Zelhof in 1242 niet meer bestond? Rogiers maakt het onderscheid tussen kapel (gebouw) en kapelanie (prebende). Hij gaat ervan uit dat slechts de kapelanie werd geschonken en dat het hospitaal in het Zelhof een nieuwe kapel diende te bouwen, die toegewijd werd aan Onze-Lieve-Vrouw, zoals dat in het bestaande hospitaal al was. Simon zou, volgens Roegiers, dus in 1232 en 1236 kapelaan van het hospitaal zijn geweest en geen grafelijke kapelaan.[15]

De grafelijke oorkonde van 1242 is voor meerdere interpretaties vatbaar. Er is sprake van een bestaande grafelijke kapelanie en van de site van het Zelhof, waarbinnen de grafelijke kapel gelegen was. Het werkwoord fuit en de Middelnederlandse vertaling gestaen was spreken inderdaad over de kapel in de verleden tijd. Daar in de gelijktijdige oorkonde van 1242 (oorkonde 5) gesproken wordt van een verwoeste Molendries, hoort een verwoest Zelhof en kapel tot de mogelijkheden. Over de grafelijke functie van het Zelhof kan ons een quasi onbekend regest van een schenking aan de Ninoofse abdij van 13 februari 1196 inlichten, een schenking die bevestigd wordt door de officialis comitis aan de zuidelijke poort van de aula comitis (zie bijlage 1). Die grafelijke zaal in 1196 maakt het bestaan in het Zelhof  van een grafelijke kapel (al dan niet in verwoest toestand in 1242) zeer aannemelijk.

Was kapelaan Simon in 1242 en voordien de houder was van die grafelijke prebende? Het is onze hypothese. Een kapelanie veronderstelt een ruime dotatie om de beneficiant van het nodige inkomen te voorzien. Het lijkt onwaarschijnlijk dat een arm en beginnend hospitaal die middelen al had. Vandaar dat ik het waarschijnlijk acht, dat met de betiteling van Simon als capellanus beate Marie in Alost de kapelanie van het Zelhof bedoeld wordt. Wordt die kapelanie niet juist aan het hospitaal geschonken, omdat deze instelling nog geen eigen kapelaan had? Was juist Simon in zijn functie van grafelijk kapelaan, maar met familiale banden met het arme hospitaal, niet de ideale persoon om bij de graaf en de gravin tussen beide te komen ten gunste van het hospitaal? Graaf en gravin noemen zich niet de stichters van het hospitaal, maar willen met hun schenking de fundatores ter wille zijn en maken dat het hospitaal door hun schenking tot bloei kan komen.

De huidige kapel van het voormalige hospitaal, thans onderdeel van Stedelijk Museum ’t Gasthuys van Aalst (foto D. Van de Perre)

 

          De grafelijke overdracht van het korenhuis (en andere rechten) aan de schepenen van                    Aalst, februari 1242 (n.s.) (5)

 

Van deze grafelijke oorkonde is geen origineel of geen afschrift meer voorhanden. Dit was niet het geval ten tijde van De Potter en Broeckaert en Rogiers, die verwijzen naar een afschrift in het Archiefboek van het hospitaal.[16] De Potter en Broeckaert hebben gelukkig de tekst getranscribeerd en geven die in voetnoot weer. Zij brengen deze oorkonde echter niet in verband met de geschiedenis van het hospitaal. Roegiers doet dit wel, hierbij het (verloren gegane) Bescheedtboeck (Archiefboek) van het hospitaal volgend, waarin de tekst van de oorkonde was opgenomen.

Graaf Thomas en gravin Johanna maken bekend dat zij aan de schepenen en het gemeen van Aalst (nostris scabinis ville de Alost et communitati) toestaan om een hal (hallam) op te richten. Tevens geven zij de schepenen de rechten op de plaats waar het vlees en het graan verhandeld wordt (locum in quo carnes vendentur et bladum), samen met het toezicht op de (stads)muren en grachten en andere onbebouwde plekken. Ze krijgen eveneens de verwoeste site van de Molendries, anderhalve bunder groot, ten geschenke. Dat alles wordt geschonken tot nut van het algemeen, mits het betalen van een jaarlijks cijns van zes denier. Geen opvolger van de graaf mag toestaan om een tweede hal, vleeshuis of korenhuis te laten bouwen ten nadele van het bestaande. De oorkonde wordt door beiden bezegeld en uitgevaardigd in februari 1241 (1242 in onze jaartelling).

 

          De gift door de Aalsterse schepenen van hun rechten op het korenhuis aan het hospitaal,              4 juni 1242 (6)

 

Van deze oorkonde beschikken we zowel over het origineel als over een afschrift in het Charterboek.[17]

De schepenen en het gemeen van Aalst oorkonden dat, gelet op het gebrek aan middelen van het hospitaal van Onze Lieve Vrouw, zij hun rechten die ze bezitten op het Korenhuis zonder enige reserve aan het hospitaal overdragen, mits hen een jaarlijks cijns van vier denier betaald wordt. Zij zeggen de rechten op dat Korenhuis van de graaf en gravin ontvangen te hebben en de oorkonde daarvan te bezitten. Zij bevestigen dat hun opvolgers geen nieuw korenhuis mogen toelaten ten nadele van het hospitaal. Indien iemand in de toekomst toch de rechten van het hospitaal zou schenden, is de garantie die ze vanwege de graaf en de gravin verkregen hebben, een voldoende verweermiddel om daartegen op te treden. De oorkonde ontvangt het schepenzegel en is gedateerd 1242, maand juni, de vierde dag van de week (woensdag) na Hemelvaartsdag (4 juni van dat jaar)

 

           Commentaar bij de oorkonde 5 en 6

 

Uit de oorkonden 5 en 6 blijkt duidelijk dat de graaf en gravin de schepenen van Aalst mede verantwoordelijk maken voor het bestuur van de Stad door een aantal van hun bevoegdheden aan hen over te dragen, onder meer de grafelijke rechten op de graanhandel. Die afstand is een onderdeel van een bredere grafelijke politiek, waarin ook de schenkingen aan het hospitaal passen. Uit de dateringen blijkt dat oorkonde 4 en 5 op hetzelfde moment zijn uitgevaardigd, wat erop wijst dat beide oorkonden inhoudelijk gelinkt moeten worden. Ongetwijfeld is al in februari 1242 tussen de graaf, het hospitaal en de schepenen stilzwijgend overeengekomen dat dezen op hun beurt hun rechten op het Korenhuis zouden afstaan aan het hospitaal. In de oorkonde van juni 1242 wordt tot tweemaal toe verwezen naar de grafelijke oorkonde van februari 1242 (oorkonde 5). In het samenspel van graaf en schepenen is in 1242 het hospitaal definitief op het goede spoor gezet met een eigen kapelaan en kapelanie, een ruime locatie en een gegarandeerd inkomen door het lepelrecht. In dit samenspel is moeilijk uit te maken wie de hoofdrolspeler is bij de nieuwe start van het hospitaal. Is het de graaf en gravin en hun kapelaan Simon (zie oorkonde 4) of zijn het de schepenen van Aalst, die in de oorkonden zowel vóór, in als na 1242 een belangrijke rol spelen?

 

Twee schenkingsoorkonden van burgers (1242 en 1248) 

 

 Oorkonde van mei 1242 (7)

 

Het origineel is nog aanwezig, evenals een kopie in het Charterboek.[18]

Jan, heer van Lede, oorkondt dat het hospitaal van Aalst (hospitale beate Marie in Alost) van hem zes dagwand weide in leen houdt, de armen van Aalst twee dagwand en de leprozen van Aalst eveneens twee, tegen een jaarlijkse cijns van 10 denier. Alle gronden zijn gelegen in Lede en afkomstig van wijlen Franco de Palude (vander Meersch), die ze aan de genoemde instellingen geschonken heeft. Hij erkent geen ander recht op de gronden te hebben dan de cijns. De oorkonde wordt bezegeld door hem en de schepenen van Aalst en is uitgevaardigd in mei 1242.

 

           Oorkonde van december 1248 (8)

 

Van de oorkonde bestaat het origineel en een kopie in het Charterboek van het hospitaal.[19]

Willem van (Dender)Houtem, deken van de christenheid, Arnulf, parochiepriester (plebanus) van Aalst en de schepenen van Aalst oorkonden dat Yzaria, weduwe van Boudewijn de Roude (dicti Roude),[20] poorter van Aalst, met instemming van haar zuster Alicia, van de familie (parentum), en van al diegenen die recht hebben op haar erfenis, bij testament beslist heeft om 100 pond Vlaams aan het hospitaal over te maken om daarmee na haar dood de erfgenamen te vergoeden voor het verlies van drie bunder akkergrond, die ze aan het hospitaal geschonken heeft. Twintig pond dient voor de vergoeding van de erfgenamen voor het verlies van de grond in het Scoudebroeck, twintig pond voor de grond in Mijlbeek, dertig pond voor de grond op de Aalsterse kouter en haar hofstede in de Nieuwstraat en dertig pond voor diverse zaken. Door dit te doen wil Yzaria zich uitdrukkelijk nog meer als stichteres van het hospitaal profileren (ut dicta Yzaria predicti hospitalis magis ac magis fundatrix existat). De oorkonde wordt bezegeld door de drie oorkonders en uitgevaardigd in december 1248.

 

           Commentaar bij de oorkonden 7 en 8

 

Beide oorkonden bevestigen dat er bij de burgers een draagvlak aanwezig is om het jonge hospitaal van bij de aanvang financieel te steunen, met instemming van de schepenen en de kerkelijke autoriteiten. Is deze Yzaria, samen met kapelaan Simon, een van de stichters van het hospitaal en wil ze met dit testament en haar schenking haar rol van fundatrix nog meer in de verf te zetten?

 

Besluit

 

Mijn onderzoek bevestigt de stelling van Jan Roegiers, dat reeds in 1232 kapelaan Simon zich met zijn persoonlijk fortuin inzette om het pas opgerichte Onze-Lieve-Vrouwhospitaal van graan te voorzien. Ik veronderstel dat kapelaan en magister Simon de kapelaan is van de grafelijke kapel in het Zelhof, die eveneens toegewijd is aan Onze-Lieve-Vrouw. In mijn hypothese heeft capellanus beate Marie in Alost uit de oorkonden van 1232 en 1236 dus geen betrekking op een kapel en beneficie in het hospitaal. Pas in 1242  na de schenking van het Zelhof met de grafelijke kapelanie aan het hospitaal, wordt Simon kapelaan van het hospitaal. De kapel blijft evenwel haar grafelijk statuut behouden. Als grafelijk kapelaan, maar met een familiale banden met Ava, religieuse in het primitieve hospitaal, kan Simon een sleutelrol gespeeld hebben in de beslissing van de graaf en gravin om in 1242 het Zelhof aan het hospitaal te schenken. Waarschijnlijk moet hij samen met Yzaria als de stichter van het primitieve hospitaal beschouwd worden. Hun stichting geeft de graaf een duwtje in de rug door zijn schenking, hierin gevolgd door de schepenen, die hun pas verkregen lepelrecht afstaan. Die grafelijke schenking past in de stedelijke ontwikkeling van Aalst. Het schepenhuis en een nieuw grafelijk steen werden opgetrokken aan de nieuwe Grote Markt. Daardoor verloor het (verwoeste?) Zelhof zijn oude functie en was de site aan een herbestemming toe.

Een bijkomende conclusie luidt dat in mijn hypothese de grafelijke kapel van het Zelhof al vóór 1242 toegewijd was aan Onze-Lieve-Vrouw en deze titel niet ontleend is aan het toen al bestaande hospitaal van Onze-Lieve-Vrouw. Daarmee komt een uitsprak van Gramaye in het vizier, waar hij het bij de vroegste geschiedenis van Aalst in 870 heeft overeen Ecclesiam in hororem D. Virginis juxta Castrum Hlost.[21] Gramaye en De Potter en Broeckaert betrekken dit op de Sint-Martinuskerk. Indien deze uitspraak enige historische betrouwbaarheid heeft, wat betwijfeld wordt, zou ze op de kapel van het Zelhof kunnen slaan. Hoe oud is de Onze-Lieve-Vrouwtitel van de kapel in het Zelhof? Zo confronteert de stichting van het hospitaal ons met nog onopgeloste vragen over de vroegste geschiedenis van Aalst.[22]

 

Dirk Van de Perre

Hoogstraat 23,

9401 Pollare

dirkvandeperre@skynet.be

 

 

Bijlage 1: 17de-eeuwse regest van een schenking aan de Ninoofse abdij, bevestigd op 13 februari 1196 door Focardus, grafelijk ambtenaar, en uitgevaardigd in Aalst bij de zuidelijke poort van de grafelijke zaal.

 

Aalst, [13 februari] 1196

 

Origineel: Rijksarchief Gent, Abdij Ninove, nr. 70, fol. 171.

Het betreft hier een uittreksel uit het Liber Chronotaxis van abdijarchivaris Godfried van Elshoudt, die in 1652 een compendium heeft gemaakt uit toenmalige archiefbronnen van alle schenkingen gedaan aan de abdij vanaf 1137. Alleen zijn eerste deel, gaande tot 1197 is bewaard gebleven. De door Van Elshoudt aangegeven archiefbron voor deze regest A.13. LX is vandaag niet meer beschikbaar.

Nota over de datering. Van Elshoudt dateert de regest als 9de item onder het jaar 1196. Voor de dag en de maand is het vorige regest (nr. 8, fol. 170) van belang, dat betrekking heeft op dezelfde schenking, uitgevaardigd in Ninive anno 1196 mense februarii, pridie idus mensis eiusdem, dus op 12 februari. De bevestiging door de grafelijke ambtenaar is de dag daarop (in crastino) gebeurd, dus op 13 februari. De paasstijl is in deze periode aan het grafelijke hof nog niet in voege, dus 1196 blijft 1196.

Nota over de inhoud: domina Alicia is blijkens het voorgaande regest te identificeren met Alicia de Masmin (Massemen) en het allodium draagt de naam Bosc en is gelegen in de nabijheid van de abdijhoeve Roslar (Roeselare) te Sint-Antelinks. Vermoedelijk lag het bos op grondgebied van Woubrechtegem.

 

In castrino vero rogatu dominæ Alicicæ et liberorum suorum, Focardus, officialis comitis, huic dono consensit, hoc tamen modo, ut servi comitis, qui in allodio suo haberent hereditatem a iure suo, non alienarentur.

Testes: Walterus Rong, Gosin de Erpa, Franco Ratir, Henricus de Popperode et multi alii.

Actum apud Alost in aula comitis ad ostium versus austrum.[23]

 

 

Bijlage 2: Middelnederlandse vertaling van de grafelijke oorkonde van februari 1242

over de schenking van het Zelhof aan het hospitaal

 

Origineel; SA Aalst, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, nr. 5, perkament, midden 14de eeuw.[24]

 

Thomaes, grave van Vlaendren ende van Henegouwe, ende Jhane, sijn wetteghe wijf, van Vlaendren ende van Henegouwe graefnede. Allen den ghenen die dese tieghenwordeghe lettren sullen antscouwen, saluut.

Weten alle liede dat wij omme gode ende om onser zielen salicheit de capelrie die wij tAelst hadden, onser hantghiften toebehorende, hebben gheconsenteert in aelmoesenen ende ghegheven den hospitale der armer zieken te bedde ligghende van Aelst, in deser manieren ende conditien, dat so wat persone der vors. capelrien sal werden ghestelt ende ghesedt om capellaen te sine, dat hi moet werden ghecoren van den broedere ende zustren des vors. hospitaels van den rade der goedere, ende ontfaen de ghifte der vorseider capelrien van onsen handen ofte van den handen onser nasaten, na der tijt dat hi ons of onsen nasaten sal sijn ghepresenteert. Ende wij willen dat so wanneer wij ofte onse oir sullen comen tAelst, dat de capellaen des hospitaels vors. ons doe ende bewise alsulken dienst als ons doen ende bewisen andre capellans van onsen andren capellen ende steden. Hierenboven watte wij willen ende begheeren dat de fundeerres ende stichters des vors. hospitaels volcomendre en volmaectre werden van overvloeichederrer weldaden, so hebben wij den vors. armen in aelmoesenen ghegheven al onsen vloergront ende erve inden welken gestaen was onse capelle tAelst, dat men heedt Zelhof, om dat ter gheseider stede dvors. hospitael sal werden verleit omme vele ghemake die der af den armen comen sullen.

In kennesse ende vastheden der waerheit, so hebben wij dese ieghenwordeghe lettren ghegheven den gheseiden hospitale, gheseghelt met onsen uythanghenden zeghelen. Dit was ghedaen in Ghend int iaer ons heeren dusentech tweehondert eenen veertech in de maent van sporcle.

 

 

 

[1] F. DE POTTTER en J. BROECKAERT, Geschiedenis der Stad Aalst, 4 dln., Gent, 1873-1876, in casu Dl. III, p. 61-98.

[2] Ibidem, p. 62.

[3] J. ROEGIERS, Het hospitaal van Onze Lieve Vrouw te Aalst, I. Kunstgewrochten en oude gedenkenissen.  II. Inventaris van de bijzonderste oorkonden van 1232 tot de XIXe eeuw, Aalst, 1902-1903; in casu  Dl. II, p. 9.

[4] DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis, III, p. 167.

[5] J. OCKELEY, Het hospitaal te Aalst van zijn ontstaan tot 1685, in: Een hart voor mensen. 300 jaar hospitaalzusters te Aalst. Van de hervorming 1685/86 tot heden, Gent, 1986, p. 11-28 gaat op die problematiek niet in en start de geschiedenis in 1236.

[6] A. DE VLAMINCK, Cartulaire de l’abbaye de Zwijveke-lez-Termonde, Gent, 1869, p. 25-26 (oorkonde 26). Het Dendermondse archief, waaronder dat van Zwijveke is in 1914 tijdens de bombardementen van WO I in vlammen opgegaan.

[7] Voor deze Bernardus, zie O. REYNTENS, De gemeente Moorsel bij Aalst en hare geschiedenis, Gent, 1982, p. 49-52.

[8] Stadsarchief Aalst (verder SAA), Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, nr. 1; voor het Charterboek, SAA, Inventaris Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, nr. 1, fol. 81 r° en v°. De tekst is door DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis, III, p. 62-63, noot 1 gepubliceerd.

[9] SAA, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden , nr. 2 (origineel en vertaling) en Inventaris, nr. 1, fol. 82r° en v° (kopie).

[10] G. MARÉCHAL, Inventaris van het archief van het O.L.Vrouwhospitaal te Aalst, Brussel, 1972, p. 19, nr. 2 dateert 8 april 1241, ROEGIERS, Het hospitaal, II, p. 9 houdt het op 2 april. Ik dateer op 1 april. In 1241 viel Pasen op 31 maart. Feria secunda is als tweede dag van de week te identificeren met maandag, wat voor feria secunda post sanctam diem Pasca 1 april oplevert. Zie E. STRUBBE en L. VOET, Chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, Antwerpen, 1960, p. 25 en 126

[11] ROEGIERS, Het hospitaal, I, p. 140-141, noot 1, en II, p. 9  is dezelfde mening toegedaan.

[12] SAA, Inventaris Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, nr. 1, fol. 7 (oorkonde van 2 juni 1279, waarin het ontslag van magister Gilbertus de Oultre aangekondigd wordt, samen met de aanstelling van zijn opvolger. MARÉCHAL, Inventaris, p. 21, nr. 13 dateert onterecht op 30 mei, ROEGIERS, Het hospitaal, II, p. 12, nr. 14 dateert correct op 2 juni.

[13] DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis, III, p. 166-167. ROEGIERS, Het hospitaal, II, p. 9, nr. 1 schrijft de oorkonde van 1232 zonder reserve toe aan “Simon, kapelaan van het hospitaal van O.-L.-Vrouw te Aalst”.

[14] SAA, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, nr.  3, 4 (vidimus) en 5 (vertaling). Tekst van oorkonde 3 is gepubliceerd door De POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis, III, p. 62-63, noot 1. Zij dateren  evenwel 1241 (p. 61), geen rekening houdend met de gebruikte paasstijl.

[15] ROEGIERS, Het hospitaal, I, p.149-142, noot 1; in het Aanhangsel van dl.I, p. II schrijft hij: “De kapel bestond dan (=1242) niet meer.” Roegiers baseert zich op een archeologische nota van kan. Reusens, die de oudste bouwfase van de huidige kerk dateert in de 13de eeuw, zodat hij ervan uitgaat dat dan een nieuwe kapel gebouwd is. Indien we van een verwoeste kapel uitgaan, zou inderdaad na 1242 in het Zelhof een nieuwe kapel kunnen zijn gebouwd.

[16] ROEGIERS, Het hospitaal, p. 10, nr. 4; DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis, II, p. 373-374, noot 2, die de oorkonde verkeerdelijk in 1241 dateren, zonder rekening te houden met de paasstijl. In 1972 komt bij MARÉCHAL, Inventaris geen verwijzing meer voor naar deze oorkonde of naar ten tijde van Rogiers nog aanwezige Archiefboek.14

[17] SAA, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, p. 20, nr. 7 en Inventaris, nr. 1, fol. 2. Gepubliceerd in DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis, III, p. 64-65, noot 2.

[18] SAA, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, nr. 6; Inventaris, nr. 1, fol. 83.

[19] SAA, Onze-Lieve-Vrouwhospitaal, Oorkonden, nr. 8; Inventaris, nr. 1, fol. 84r° en v°.

[20] MARÉCHAL, Inventaris, p. 20, nr. 8 leest Ronde. In het origineel staat duidelijk Roude, in de kopie kan zowel Roude als Ronde gelezen worden.

[21] J.B. GRAMAYE, Antiquitates illustrissimi Comitatis Flandriae, Brussel-Leuven, 1708, p. 33. Geciteerd bij DE POTTER en BROECKAERT, Geschiedenis, III, p. 166-167.

[22] Over deze geschiedenis: K. DE GROOTE, The contribution of archaeological sources to the research of the formation of towns. The exemple of Aalst, a border town in the county of Flanders, in:  K. DE GROOTE, D. TYS en M. PIETERS ( eds.), Exchancing Medieval Material Culture (Relicta monografieën, 4), Brussel, 2010, p. 249-266.

[23] Een mogelijke verwijzing naar de site van het Zelhof is er eveneens op 5 januari 1195 in een oorkonde van graaf Boudewijn, uitgevaardigd inter castrum de Alost et Erpe. (W. PREVENIER, De oorkonden der graven van Vlaanderen (1191-aanvang 1206), II Uitgave, Gent, 1964, p. 77-78). In 1209 is er eveneens een bevestiging van een schenking aan de Ninoofse abdij, die herbevestigd wordt apud Alost, coram Tomeo, officiali comitis. (J.-J. DE SMET, Recueil des chroniques de Flandre, II, Brussel, 1841, p.  825). Vermoedelijk gebeurde dit ook in of bij de zaal van het Zelhof.

[24] Datering door Greet MARÉCHAL, Inventaris, p. 20 , nr. 5.

Categories:

1 Comment

Schollaert J.-M. · december 29, 2019 at 9:46 pm

p.147 oorkonde 1232 (1) In deze oorkonde wordt Bernardus, heer van Moorsel, niet vernoemd. In deze van 1236 (2) wordt hij wel vernoemd.
1232
Uniuersis Christi fidelibus presens scriptum inspecturis, scabini in Alost, salutem. Uniuersitati uestre tenore presentium innotescat litterarum, quod Symon, capellanus beate Marie in Alost, emit legitime et per legem patrie erga Sokinum Uillicum circiter dimidium bonerium allodii, et erga Walterum, filium Margarete, circiter tres dictas allodii, siti totaliter in campo, qui uulgariter dicitur Tecbosc. Ita quod dicti Soikinus et Walterus eodem allodio guerpierunt, et eodem iure et libertate, qua eandem terram possidebant, in manus dicti capellani libere et legitime contulerunt. Interfuit enim huic emptioni, in cuius dominio situm est allodium supradictum, uenditioni et renuntiationi eiusdem prebuit ascensum. Predictus uero Symon allodium, quod emit erga Soikinum, ipsi Soikino dedit hereditario iure ad censum annualem duorum sistariorum siliginis ad mensuram de Alost; et Waltero allodium, quod contra ipsum emit, simili dedit iure pro tribus sistariis siliginis mensure memorate. Debet etiam ista siligo solui semper in natale Domini et esse consimilis in ualore peroptime que inueniatur ad forum, infra duos denarios ad minus. Debetque afferri in labore et expensis predictorum Soikini et Walteri apud Alost uel ad locum de Morsele distantem in tanto. Fuit etenim coram nobis expressum de communi consensu partium quod si aliquid iuris census sui dicto Symoni deesse contigerit, quod eandem terram libere et quiete sibi saisiat et usurpet, donec ipsi Symoni super arriragio census predicti, ut decet, sit satisfactum competenter. Dum autem ista emptio et conditio fiebat inter partes, astiterunt tales: uidelicet scabini de Morsele; Heinricus, eorum plebanus; Arnulfus de Morsele, miles; Sigerus de Lokerne; magister Symon de Alost et alii quamplures. Et ut hoc stabile permaneat et inuiolatum in perpetuum presens scriptum sigillo nostro dignum duximus roborandum. Actum apud Alost, anno ab incarnatione Domini M°CC° tricesimo secundo.
DE VLAMINCK A.. Cartulaire de l’abbaye de Zwyveke-lez-Termonde (Cercle archéologique de la Ville et de l’ancien Pays de Termonde. Publications extraordinaires), Gand, 1869., n.26, p.25-26,
sorry het is maar een klein foutje. beste groeten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *