Deze versie is aangepast voor online gebruik. De originele, vormgegeven versie kan je hier downloaden:

 

Marcel Cock en Peter Van den Hove

 

De Sint-Amanduskerk in Schendelbeke vanuit het zuidwesten in 2018 (foto P. Van den Hove).

Grondplan van de romaanse kerk van Schendelbeke (1), met westtoren (2) en de toegevoegde noordelijke kapel van Onze-Lieve-Vrouw (3), geprojecteerd op de plattegrond van de huidige kerk. In het zwart aangeduid zijn muurfragmenten in veldsteen tijdens het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek waargenomen. In het rood de nummering van de foto’s die in het artikel aan bod zullen komen, alsook en hun oriëntatie.

De Sint-Amanduskerk in Schendelbeke is gebouwd op de zuidelijke flank van een helling die afloopt naar het alluvium op de linkeroever van de Dender (op circa 150 m). In de huidige opstand zijn van het gebouw vooral romaanse, gotische, neoclassicistische en neogotische bouwsporen merkbaar.

In 1965/1966 werd een deel van het kerkhof onmiddellijk achter de absis van het koor afgegraven voor de aanleg van een verbindingsweg tussen Onkerzele en Schendelbeke. Als gevolg hiervan werden er reeds in 1966 scheuren in de koormuren van de kerk vastgesteld.In april 2004 besliste de kerkraad omwille van het toegenomen stabiliteitsprobleem over te gaan tot de buitenrestauratie van de kerk. De werken gingen in 2011 van start. De funderingen van het koor, het parement van de toren en de transeptgevels, het daktimmerwerk boven beuk, koor, sacristie, toren en doopkapel werden tot 2014 gerestaureerd. In oktober 2012 werd de vloer in het koor van de kerk gedemonteerd in functie van de stabiliteitswerken.[1]

Figurative Caerte (…) vanden lande van Aelst uit 1626 door Philips De Dijn. Detail met de kerk van Schendelbeke, gezicht vanuit het noorden. In de linkerbovenhoek stroomt de Dender. © ARA. Brussel, Familie d’Arenberg, Kaarten en plannen, 2574).

Detail uit de kaart van Jacques Horenbault (1596). De kerk van Schendelbeke (linksonder), gezicht vanuit het zuiden, is weergegeven als een eenbeukig gebouw met een minder scherpe toren dan de spitse torens van de kerken van Idegem, Ophasselt, Smeerebbe en Vloerzegem. De kerken van Idegem en Ophasselt zijn meerbeukige gebouwen met meerdere dakpartijen. (© Bibliothèque Nationale de France).

Omdat de parochiekerk sinds 2003 beschermd was als monument, werden de graaf- en funderingswerken binnenin de kerk voorafgegaan door een archeologisch onderzoek in september 2012. Hoewel beperkt in omvang, bracht deze opgraving nieuwe informatie aan het licht met betrekking tot het koor van de romaanse kerk.[2] Ook de restauratiewerken zelf hebben tot nieuwe vaststellingen geleid in verband met de bouw van de toren en van de Onze-Lieve-Vrouwkapel in de middeleeuwse kerk. In deze bijdrage confronteren wij de informatie uit historische bronnen met de resultaten van de bouwhistorische vaststellingen uit de restauratie en het archeologisch onderzoek.

Het oudste iconografische document, waarop de romaanse kerk van Schendelbeke staat afgebeeld, is een kaart van het Land van Aalst, die de Gentse cartograaf Jacques Horenbault in 1596 tekende.[3] De kerk is er afgebeeld vanuit het zuiden als een eenbeukig gebouw onder één dak en met een westtoren. De tekening moet, gelet op wat hier verder over de romaanse kerk wordt geduid, vrij nauwkeurig zijn.[4] De middeleeuwse kerk van Schendelbeke is ook weergegeven op een recent ontdekte kaart van het Land van Aalst, die dateert uit 1626 en vermoedelijk getekend is door cartograaf Philips De Dijn uit Aspelare.[5]

Heden ten dage zijn er nog twee romaanse muurfragmenten zichtbaar aan de buitenzijde van de kerk. Een fragment van een opgaande muur in natuursteen (hoogte circa 5,60 m) bleef zichtbaar tussen de cilindrische traptoren en de zuidelijke westgevel van de kerk. Deze restant werd in 2007 door Koenraad De Wolf ook aangeduid als een mogelijk fragment van die romaanse kerk (1).[6] Tijdens restauratiewerken in 2012 bleek bovenaan dit muurfragment ook nog de kroonlijst bewaard te zijn van de oorspronkelijke zuidgevel van die kerk (2). In confrontatie met de nieuwe gegevens over het koor en met de weergave op de Horenbaultkaart kunnen wij vrijwel zeker stellen dat het hier om de zuidwestelijke hoek van de eenbeukige romaanse kerk gaat.

1. Tussen de traptoren en het schip van de huidige kerk is de zuidwestelijke hoek van de romaanse kerk nog bewaard, opgetrokken in veldsteen. © foto door P. Van den Hove

2. Detail van de zuidwestelijke hoek en de aanzet (witte pijl) van de kroonlijst van de zuidelijke gevel van de romaanse kerk. © foto door M. Cock

3. Het noordelijk transept van de huidige kerk

4. Onderaan in de plint is langs de noord- en westzijde nog veldsteen aanwezig, een restant van het oorspronkelijk parement van de romaanse bouwfase (foto P. Van den Hove).

Een tweede bouwspoor van de romaanse kerk is te zien in de plint (hoogte circa 0,5 m) van de zuid- en noordgevel van de noordelijke transeptvleugel. Deze uitbouw was vanaf de middeleeuwse periode een kapel voor Onze-Lieve-Vrouw (3&4).[7]

 

Een romaanse kerk (twaalfde eeuw)

De oudste vermelding van de plaatsnaam Schendelbeke (Scentlabeke) dateert van circa 889 en is terug te vinden in een lijst van bezittingen van de abdij van Lobbes.[8] De bewoning kan er echter reeds teruggaan tot de vóór-Romeinse en Romeinse periode.[9] Nabij de Dender bevond er zich in de twaalfde eeuw wellicht een castrale motte (of mottekasteel), waar de heren van Schendelbeke in de middeleeuwen resideerden.[10]

Van een mogelijk Karolingische kerk in de negende eeuw zijn er geen bouwsporen bekend. Een kerk in Schendelbeke wordt voor het eerst vermeld in 1139, wanneer Nicolaas van Chièvres, de bisschop van Kamerijk, de patronaatsrechten van de parochie aan het kapittel van het Heilig Kruis in Kamerijk toewijst.[11]

Momenteel is de oudst bekende pastoor van Schendelbeke ene Arnoldus. Hij is in januari 1226 (nieuwe stijl) getuige bij een oorkonde van Theoderik, de deken van Geraardsbergen, waarbij de Geraardsbergse schepen Thomas van Pollare afziet van rechten op de abdij van Ninove.[12] De vermelding van een patronus, Sanctus Amandus – Sint-Amandus, kerkpatroon in Schendelbeke dateert eerst uit zestiende eeuw. Ze staat opgetekend in een landboek, dat het Heilig Kruiskapittel van Kamerijk in 1534 als tiendheffer laat vernieuwen over zijn bezittingen in het dorp.[13] Omdat er vóór het begin van onze tijdrekening al bewoning op de plek kan zijn geweest en omdat het patrocinium van een kerk vrij onveranderlijk blijft, mogen wij er van uitgaan dat er mogelijk al in de zevende of achtste eeuw een primitieve bidplaats kan zijn geweest, die door zendelingen vanuit de Sint-Amandusabdij van Elnone (Saint-Amand-les-Eaux) aan de heilige werd toegewijd.[14] In elk geval lijdt het geen twijfel dat de kerk, waarin pastoor Arnoldus in vieringen is voorgegaan, een romaanse kerk is geweest.[15]

 

Een moedwillige verwoesting (1592)

Tijdens de godsdienstoorlogen op het einde van de zestiende eeuw blijft de romaanse kerk niet gespaard. Oproerlingen nemen in 1592 deservitor Christiaan Vileijns, de dienstdoende pastoor en monnik van de Sint-Adriaansabdij, gevangen en steken nog dezelfde nacht de kerk in brand. Van de beuk, de Onze-Lieve-Vrouwkapel en het koor blijven dan alleen de naakte muren staan en ook het dak van de toren is beschadigd.[16] In het tweede decennium van de zeventiende eeuw geraakt de kerk hersteld. Aartsbisschop Matthias Hovius van Mechelen kan op 12 juni 1613 het vernieuwde altaar consacreren in de Onze-Lieve-Vrouwkapel.[17]

Mogelijk gaan bij de brand ook klokken verloren. Op woensdag 28 oktober 1615, het feest van Sint-Simon en Sint-Judas, komt deken Pieter van der Schueren een nieuwe klok wijden.[18]

 

Het koor van de romaanse kerk[19]

Het archeologisch onderzoek tijdens de restauratie van de kerk beperkte zich tot het huidige koor van het gebouw.[20] Een zestiende-eeuws document heeft het over ‘den hooghen koore’.[21] Bij het opbreken van de vloer, vóór de trappen van het hoogaltaar, werden op circa 0,4 m onder het huidige vloerniveau, de oostelijke muur van een rechthoekige koorsluiting en de hoeken met de noordelijke en de zuidelijke koormuur (5, nr 1) aangetroffen.[22] De rechthoekige sluiting van het koor verwijst in elk geval naar invloed van de romaanse Scheldestijl.[23] Die oostelijke koormuur kon over de volledige lengte blootgelegd worden, was 0,90 m breed en opgetrokken in onbehouwen natuur- of veldsteen.[24] Voor het onregelmatig parement zijn grotere stenen gebruikt; de muurkern bestaat uit kleinere stenen, gebed in een zandige bruingele mortel met witte kalkbrokken. Een radiokoolstofdatering op houtskool uit de mortel gaf een resultaat, dat in de tweede helft van de elfde of in de twaalfde eeuw valt.[25] Zo wordt de romaanse datering van het muurwerk bevestigd.

Tijdens het archeologisch onderzoek is een opmerkelijke vaststelling gedaan in het parement aan de buitenzijde van het rechthoekig koor. Zowel ter hoogte van de noordoostelijke hoek als de zuidoostelijke hoek verspringt het muurvlak er telkens ongeveer 0,10 m (6&7). Er zijn geen bouwnaden of andere sporen van een verbouwing waar te nemen. Het gaat dus om een bewust aangebrachte verticale uitkraging tijdens de oorspronkelijke bouwfase van de koormuur. Dit wijst er op dat de muren van het rechthoekige koor op de hoeken voorzien waren van verticaal uitspringende stroken of hoekpilasters. Gezien de erg geringe uitsprong tegenover de muur zelf (0,10 m) hadden deze pilasters wellicht geen verstevigende functie en moeten ze eerder als een versieringselement gezien worden, waarmee men een verticaal ritme wou aanbrengen in het muurvlak. Wellicht waren er in de oorspronkelijke buitenmuren van de romaanse kerk, op regelmatige afstand, meerdere van deze pilasters aanwezig. Het is niet duidelijk of de pilasters onderling verbonden waren door middel van rondbogen of rondboogfriezen (lisenen), waardoor een ondiep blind muurvlak met enige variatie ontstond.[26]

5. Gezicht vanuit het zuiden op de opgraving in het koor met: (1) de oostelijke muur van het rechthoekig koor van de romaanse kerk, (2) de fundering van het altaar en (3) de afvoer van een sacrarium naast het altaar. © foto Fenix bvba

Centraal tegen de binnenzijde van de oostelijke koormuur was een halfcirkelvormige fundering aanwezig, eveneens opgetrokken uit onregelmatige stukken natuursteen. Op deze plaats kan dit enkel de aanzet zijn geweest van de fundering van het hoofdaltaar (5, nr 2). Naast deze altaarfundering en tegen de oostelijke koormuur, bevond zich een met baksteenfragmenten gemetst putje (circa 25 cm x 25 cm) met een erg donkere humusachtige vulling (5, nr 3). In die vulling werden o.m. houtskool, fragmenten van gebrandschilderde glasramen en een zilvermunt van Filips IV van Frankrijk (1285-1314) aangetroffen.

6. Gezicht vanuit het oosten op de noordoostelijke hoek van het romaanse koor. De hoek vertoont aan beide zijden een opvallende uitkraging.
© foto door P. Van den Hove

7. Gezicht vanuit het zuiden op de zuidwestelijke hoek van het romaanse koor. Ook hier is nog de aanzet van een verticale uitkraging waarneembaar. Onderaan links op de foto (witte pijl) is de donkere vulling zichtbaar van wat mogelijk de afvoer is geweest van een tweede sacrarium.
© foto door M. Cock

Zowel de positie van dit putje (naast het altaar in het zuidoostelijk gedeelte van het koor) als de vulling doen vermoeden dat dit de afvoer moet zijn geweest van een eenvoudig sacrarium of ‘heilig putje’ dat ofwel was verbonden met het altaar, ofwel half was ingewerkt in een nis van de oostelijke muur van het rechthoekig koor. Volgens een middeleeuws kerkelijk voorschrift dienden voorwerpen, die onvoorzien met de geconsacreerde hostie of de wijn in aanraking waren gekomen, verbrand te worden. De as werd weggespoeld in het sacrarium. Ook het water waarmee bijvoorbeeld het kerklinnen werd gewassen, werd op die manier weggespoeld.[27]

In de zuidoostelijke hoek van het koor (7) bevond zich mogelijk de afvoer van een tweede sacrarium, uitgespaard (of uitgehakt) in de muurkern van het romaanse koor. Ook hier werd een gelijkaardige donkere humusachtige vulling waargenomen, met daarin een zilvermunt van Filips II van Spanje (1555-1598).[28]

Aan de binnenzijde van de koormuur kon nog de aanzet van een witte bepleistering waargenomen worden, die bewaard bleef door de latere verhoging van het romaanse vloerniveau. Deze bepleistering is een duidelijke aanwijzing dat de opgetekende muren oorspronkelijk geen funderingen zijn, maar opgaand muurwerk. Een vloerniveau in laatmiddeleeuwse keramische tegeltjes met een donkergroen glazuur bevond zich op circa 0,5 m onder de huidige koorvloer. In de zuidoostelijke hoek van het koor werden er trouwens nog enkele tegeltjes in situ aangetroffen. De afmetingen van het koor vormen een rechthoek: de binnenmaten hebben een breedte van 5 m en een lengte van 7 m.[29] Het koor was derhalve smaller dan de beuk van de kerk, die anderhalve meter breder was. Vermoedelijk was de hoogte van het koor lager was dan de hoogte van de beuk. De verhouding van de afmetingen van het koor tegenover die van de beuk komen dus overeen met de algemene bouwtrend in Vlaanderen, dit in tegenstelling tot Brabantse kerken, waar koor en beuk wel even hoog waren.[30]

8. De zuidoostelijke hoek van de romaanse kerk (zwarte pijl) is nog zichtbaar in de zuidelijke sacristie; achter de kast en het witte pleisterwerk zit nog opgaand muurwerk in veldsteen. © foto door P. Van den Hove

De beuk van de romaanse kerk

Van de beuk – in 1516 den bueck van de kerk genoemd – bleef er, zoals hoger aangegeven, tot op heden één bouwspoor zichtbaar: de zuidwestelijke hoek namelijk, die nog te zien is tussen de traptoren en de huidige westgevel van het gebouw (1).[31] De zijmuren en de westgevel van het romaanse gebouw zijn immers bij de vergrotingen van de kerk in 1758 en 1762 afgebroken. In de zuidelijke sacristie is nog wel de hoek bewaard, die de aansluiting van het koor met de beuk er maakte (8). Wellicht is die hoek een overblijfsel van de gheevele, die in het genoemde document van 1516, waarover de kerkmeesters een vergelijk maken met het Heilig Kruiskapittel. Er mag worden aangenomen dat de beuk een breedte van 7,3 m een lengte van 16 m had. Daarmee rangschikt de kerk zich onder de grotere romaanse eenbeukige dorpskerken in Oost-Vlaanderen en is ze te vergelijken met de kerken van Rozebeke en Sint-Goriks-Oudenhove. Zoals in de kerk van Rozebeke is de beuk in Schendelbeke ook meer dan tweemaal langer dan breed.[32] De hoogte van de beuk is nog af te lezen uit een overblijvend deel van de kroonlijst (2). Die hoogte moet circa 7 m hebben bedragen en is overigens een vrij veel voorkomende afmeting van de romaanse dorpskerken in de provincie.[33] Wellicht was de ruimte afgedekt met een vlakke houten zoldering, die in de brand van 1592 in de vlammen zal zijn opgegaan. De grote afmetingen van de beuk zijn niet meteen te verklaren. Het dorp telt een matig aantal inwoners (circa 190 in 1395) en is ook geen bekend bedevaartcentrum geweest.[34]

 

Een romaanse noordelijke transeptvleugel: de kapel van Onze-Lieve-Vrouw (dertiende eeuw)

Langs de noordzijde heeft de beuk van de kerk een rechthoekige aanbouw (6 m x 5,5 m), waarin een sacellum, een kapel voor Onze-Lieve-Vrouw, is ondergebracht. Al op 26 oktober 1283 stichtte Jan, de heer van Schendelbeke, bij testament een kapelanij ter ere van Onze-Lieve-Vrouw in de kerk. De priester, aan wie de kapelanij werd toegewezen, moest daarvoor wekelijks twee missen celebreren. Het testament bepaalde bovendien dat de niet bij naam genoemde pastoor van de parochie ieder jaar drie schellingen parisis zou krijgen.[35] De ruimte werd in de zestiende eeuw ‘de noort capelle’ genoemd. (plattegrond, nr. 3) De kapel is ook de laatste rustplaats van Lieven Utenhove († 1493), de heer van Ophasselt, en van zijn vrouw Barbele de Crane († 15 ..). Ze lagen er begraven onder een zerk met ingelegd metalen (koperen) grafschrift.[36]

Tot op heden zijn er in de kapel sporen bewaard, die aanwijzingen bevatten over de bouwfasen ervan. Tot de originele bouwfase behoren nog de plint van de noordelijke en zuidelijke gevels van de kapel tot op een hoogte van circa 0,5 m. De plint is nog in onregelmatige natuursteen/veldsteen is opgetrokken (3&4). Langs de binnenzijde van de kapel is de noordelijke gevel, waartegen in 1755 een biechtstoel en in 1787/1788 een lambrisering zijn geplaatst, vanaf de basis tot de nok op de zolder boven de kapel eveneens nog in veldsteen bewaard (9&10).[37] Om de herkomst van de hier gebruikte steen met zekerheid te bepalen, werden er op onze vraag aan de Katholieke Universiteit Leuven slijpplaatjes van gemaakt.[38] Uit de analyse is gebleken dat het wel degelijk om veldsteen (kiezelzandsteen van het Paniseliaan), meer bepaald de ‘zuidelijke’ variant gaat, die men aantreft in het zuiden van Oost-Vlaanderen en het zuidelijke Pajottenland.[39] Men kan de bouw van de kapel wellicht in verband brengen met de hoger genoemde stichting van de kapelanij in 1283.

9. Een deel van het romaans en middeleeuws muurwerk van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw gaat nog schuil in de gevel van het huidige noordelijk transept. Op de foto (buitenzijde in baksteen) is te zien hoe de binnenzijde en de kern van de muur tot in de nok nog bijna volledig is opgebouwd in veldsteen.
© foto door M. Cock

10. Onder het dak van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw is nog de oorspronkelijke puntgevel (1) aanwezig (aangeduid in stippellijn), opgetrokken in onregelmatig gekapte veldsteen. Een latere (middeleeuwse) gotische verhoging van de daklijn (2) is eveneens in dezelfde steen uitgevoerd.
© foto door P. Van den Hove

Verder zijn er sporen van een latere gotische verbouwing in de kapel te vinden. Op de zolder in de punt van de noordelijke gevel zijn er twee daklijnen merkbaar (10, nr. 1). De onderste, en dus ook de oudste lijn, heeft een hellingsgraad van circa 45° en zal de originele ‘romaanse’ helling zijn.[40] De tweede daklijn is het gevolg van een verhoging van de puntgevel. De verhoging gebeurde in dezelfde natuursteen/veldsteen, waarmee de romaanse kerk werd opgetrokken. Door de verhoging werd de gevel spitser en kreeg het dak er een ‘gotische’ helling van circa 64°. (10, nr. 2).

Wellicht gebeurde het optrekken van de gevel gelijktijdig met het inbrengen van een gotisch raam in de noordelijke gevel van de kapel (11). Van het raam zijn enkel nog de boog en de neggen origineel. Stephan Mortier, architect van de provincie Oost-Vlaanderen, schreef in 1897 dat het originele ‘ogivaal’ (gotische) venster in de gevel van de kapel ‘dagteekent van de XVe eeuw of het begin van de XVIe’.[41] In die bouwfase kan ook het originele veldsteenparement van de gevel vervangen zijn door het nu nog bestaande bakstenen parement (9).[42]

 

De westgevel van de romaanse kerk

In 1762 was er in de hoek van de westgevel en de noordzijde van de toren een doopkapel aangebouwd. Toen bij de restauratie de zoldering en het dak van de kapel werden weggenomen en vernieuwd, bleek de oostelijke muur van de kapel daar nog een deel van de noordelijke vleugel van de romaanse westgevel te zijn. De gevel was eveneens in veldsteen opgetrokken en nog voorzien van een originele steunbeer (12). Ook de zuidelijke vleugel van de de romaanse westgevel bleef eveneens in opstand en met een steunbeer bewaard. Zoals al vermeld is de zuidwestlijke hoek van de gevel daar, ook al in veldsteen, nog zichtbaar tussen de traptoren en de huidige gevel (1). Op het niet meer te achterhalen moment (wellicht nog vóór 1592) is in die westgevel daar naast de steunbeer de (huidige) toegang tot de traptoren uitgehakt (13). Door de lokalisatie van de westgevel kon de lengte van de beuk (16 m) van de romaanse kerk bepaald worden.

11. Van het oorspronkelijke gotische raam in het noordelijk transept zijn enkel nog de boog en de neggen origineel. Het maaswerk is het resultaat van de negentiende-eeuwse neogotische restauratie. © foto door P. Van den Hove

12. Steunbeer en deel van de noordelijke romaanse westgevel, zichtbaar op de zolder van de huidige doopkapel. © foto door M. Cock

13. De toegang vanuit de kerk naar de traptoren, uitgehakt naast de steunbeer van de zuidelijke romaanse westgevel. © foto door P. Van den hove

De westtoren van de romaanse kerk

Hier rijst nu de vraag of de westtoren (4 m x 3,5 m; plattegrond, nr. 2) in dezelfde bouwfase als de beuk en het koor zijn opgetrokken, namelijk of de toren romaans van oorsprong is of niet.[43] Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig.

In elk geval is de bouw van de toren in oorsprong een origineel romaans werkstuk. Vooreerst tonen foto’s uit 1890 nog natuurstenen muurfragmenten in de onderbouw en in de steunberen van de toren (14&15). Ook architect Mortier stelde in zijn brief van 1897 dat ‘enkele deelen van het parement aan het onderste van den toren laten veronderstellen dat er op dezelfde plaats in de XIIe of in de XIIIe eeuw eene kerk bestond’.[44]

Er is ook in de doopkapel nog een recentere waarneming. Bij de restauratiewerken daar kwam daar door het wegnemen van de bepleistering van het zuidelijke muurvlak in de kapel een muur te voorschijn, die integraal opgebouwd was met veldsteen en een zandige bruine mortel met witte kalkpartikels (16&17).[45] Dit zuidelijke muurvlak is nog de romaanse noordelijke buitenmuur van de toren, waartegen de kapel in 1762 is opgetrokken.

De westtoren dateert evenwel uit een latere romaanse bouwfase dan het koor en de beuk. Immers, in de toegang van de kerk naar de traptoren is te zien hoe de toren tegen de romaanse westgevel is aangebouwd zonder verbinding in het metselwerk met de gevel. Ook is er nog deze bedenking. De westgevel kreeg zelf ter versteviging twee originele steunberen (12&13). Het is dus aannemelijk dat de er niet onmiddellijk een westtoren als steun tegen de gevel werd aangebouwd. Bovendien heeft de toren zelf ter versteviging vier geprononceerde steunberen in veldsteen op de hoeken (14&15). De aanwezigheid van die westtoren blijkt voor de romaanse kerk van Schendelbeke een belangrijke vaststelling en wijst op Maaslandse invloed. De meeste kerken in het Scheldeland hebben immers geen westtoren, maar wel een toren op de vieringtoren. Ze verschillen daarmee volop van de kerken in het Maasland met hun (vaak sterk uitgebouwde) westpartij.[46] In de provincie Oost-Vlaanderen was tot nog toe alleen de eenbeukige kerk van Mespelare met een westtoren bekend.[47]

Hoe dan ook, de romaanse toren kreeg blijkbaar al vóór de brand van 1592 toch een (twee ?) gotische verhoging(en) met afwisselend muurpartijen en steunberen in nummulietenkalksteen en baksteen.[48] De vier galmgaten hebben spitsbogen in die kalksteen. Het galmgat naar het oosten toe bestond zeker al in 1592, toen het dak boven de beuk werd hersteld: het herstelde dak verstopt er immers omzeggens het hele galmgat.[49] Ook de afsluiting van de steunberen bij de toren was wellicht al in nummulietenkalksteen afgewerkt (14&15).

14. Gezicht op de kerk in 1890 vanuit het zuidwesten. In de steunberen, de gelijkvloerse en de eerste verdiepingen van de toren zijn nog veldsteenfragmenten van de romaanse toren aanwezig. De zuidwestelijke hoek van de romaanse kerk tussen de traptoren en de huidige westgevel kreeg in 1897/1898 een baksteenparement, dat vóór 1944 opnieuw werd verwijderd; de traptoren werd in een neogotische aanpassing vanaf 1900 circa 2 m verhoogd en het lessenaardak werd vervangen door een kegeldak (zie ook foto 1). © Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium

15. Gezicht op de kerk in 1890 vanuit het noordwesten. Ook hier zijn de steunberen nog gedeeltelijk in veldsteen opgebouwd. De noordmuur van de toren op de gelijkvloerse verdieping bleef bewaard in de doopkapel van 1762 (zie foto’s 16 en 17). Het venster van de doopkapel is al neogotisch aangepast. De omlijstingen van de ingangsdeur en het venster op het hoogzaal hebben nog rondbogen, die ook circa 1900 vervangen worden door spitsbogen. Tegen de linkse steunbeer is de grafplaat van pastoor Egied Frans Audenaert geplaatst, die betrokken was bij de verbouwing van het romaanse koor. © Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium

Gezicht op de westelijke binnenmuur (baksteen)

Gezicht op de zuidelijke binnenmuur (natuursteen) in de huidige doopkapel. Het gedeelte in veldsteen is de oorspronkelijke noordelijke buitenmuur van de romaanse toren. © foto’s door M. Cock en P. Van den Hove

Het is ook duidelijk dat de bakstenen traptoren, in de hoek van de westgevel en de zuidelijke gevel van de toren gebouwd, geen romaanse constructie meer is. De steunbeer van de zuidelijke westgevel is immers in de traptoren ingebouwd (13). De twee plinten hebben er boorden in zandkalksteen en de twee torenvensters hebben negblokken in hetzelfde materiaal (1). De spiltrap binnenin is met spil en trede uit dezelfde zandkalksteen gekapt. De toegang tot de traptoren is vanuit de kerk dwars door de romaanse westgevel uitgebroken. Het tijdstip van de gotische aanpassingen aan de torens is (nu) niet te achterhalen. Alleen een grondig bouwhistorisch onderzoek kan hier uitsluitsel brengen.

Zoals hiervoor al vermeld, waren na de brand van 1592 de daken van koor en beuk vernield. De gelijkvloerse verdieping van de toren kon wel in gebruik blijven als noodkerk. De ruimte van 3,4 m op 4,7 m moet blijkbaar groot genoeg zijn geweest om het aantal parochianen, dat door de oorlog erg geslonken was, van circa 300 in 1566-1575 naar 65 in 1586-1595, de eredienst te laten volgen.[50] Een herstelling gebeurde aanvankelijk slechts provisoir. De Geraardsbergse deken noteert bij zijn bezoek aan de kerk in 1597 dat er mogelijk een verbod op de diensten komt, indien er niet zonder gevaar kan worden gecelebreerd.[51]

 

De daken van de romaanse kerk

Op de zolderverdieping van de beuk van de kerk gaan ook een aantal interessante bouwsporen schuil met betrekking tot het dak van het romaanse kerkgebouw Waar de middenbeuk tegen de toren aansluit, zijn naast de huidige daklijn (die nu de zijbeuken mee overspant) nog de bouwnaden te zien van twee oudere daken (18).

De historiek van de kerk verwijst minstens naar drie mogelijke hellingen van daken op de zolder boven de beuk. De onderste daklijn zal de dakhelling van de romaanse kerk (twaalfde eeuw) zijn geweest. Eerst in het begin van de zeventiende eeuw, na de brand van 1592, moet er een nieuw dak over de beuk zijn gelegd. En tenslotte, na de uitbreiding van de kerk met zijbeuken vanaf 1758, is het huidige dak, onder meer met meerdere gerecupereerde eiken balken van de vorige bedaking, opgetrokken.[52]

Gezicht op de westelijke binnenmuur (baksteen) en de zuidelijke binnenmuur (natuursteen) in de huidige doopkapel. Het gedeelte in veldsteen is de oorspronkelijke noordelijke buitenmuur van de romaanse toren. © foto’s door M. Cock en P. Van den Hove

De onderste en dus wel de oudste daklijn heeft, een ‘romaanse’ hellingsgraad van circa 45°, die ook al is vastgesteld voor het oudste dak van de Onze-Lieve-Vrouwkapel.[53] De nog zichtbare punt van die daklijn is rommelig (her)opgebouwd in baksteen en natuursteen, mogelijk na de verwoesting in 1592 (18). De tweede daklijn na de herstelling van 1592 kreeg een scherpere ‘gotische’ helling tot circa 62°. Het dak steeg dan, zoals al gezegd, tot bijna boven het oostelijke galmgat uit.

Jacques Horenbault tekende op zijn kaart van 1596 de toren in Schendelbeke nog met een vrij stompe spits en niet met een spitse toren zoals voor de naburige kerken in Idegem, Smeerebbe, Vloerzegem of Ophasselt (figuur 1). Wij nemen derhalve aan dat de cartograaf mogelijk nog de romaanse kerk van Schendelbeke met haar stompe (romaanse) torenspits weergeeft, die mogelijk bij middeleeuwse gotische verbouwingen van de toren niet was verhoogd en waarvan het dak eerst na de brand van 1592 een hogere spits kreeg. In de dekenale verslagen van 1596 tot 1599 worden de werken aan de toren telkens weer vernoemd en eerst in 1599 is het nieuw dak klaar.[54]

 

 

Een romaanse kerk in verbouwing (achttiende – twintigste eeuw)

Een noodzakelijke verbouwing (1758, 1762, 1776) in neoclassicistische zin[55]

Tot de tweede helft van de achttiende eeuw bleef de romaanse kerk, behalve de nieuwe daken en herstellingen aan de toren bij het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw, ongewijzigd in gebruik. De vredevolle periode en gunstige conjunctuur in de tweede helft van die eeuw doen echter het aantal inwoners in het dorp van circa 430 in 1726-1735 naar circa 770 in 1766-1775 stijgen.[56] Die aangroei brengt mee dat de kerk te klein wordt en dat ze, met ontmanteling van het romaanse gebouw, grondig wordt uitgebreid. Het spreekt voor zich dat de bouwheren zich bij de bouwplannen niet in het minst vragen hebben gesteld over de kunsthistorische waarde van het romaanse gebouw.

 

Verbouwingen 1758 – 1776

Er zijn in de tweede helft van de achttiende eeuw drie belangrijke bouwfasen te vermelden, die van de middeleeuwse kerk het huidige kerkgebouw hebben gemaakt.

In de zomer van 1748 is de Antwerpenaar Jacob van Camp pastoor geworden in Schendelbeke. De nieuwe pastoor heeft ongetwijfeld zijn deel bijgedragen tot de verbouwing van de romaanse kerk. Er blijkt aanvankelijk wel geen duidelijke aanpak voor de veranderingen te zijn geweest. Van 1748 tot 1757 wordt het interieur in de kerk nog vernieuwd met een hoofdaltaar (1748), een preekstoel (1753-1754), een biechtstoel in de Onze-Lieve-Vrouwkapel (1755), een vernieuwde boog tussen beuk en koor (1755-1756) en een nieuwe vloer in Basèclessteen en een altaar voor Sint-Barbara (1757). De kerk zelf wordt wit gekaleid.[57]

Timmerman Geraard Lorent laat bij de verbouwing in 1757/58 zijn naam achter op een dakbalk van het zuidelijk transept.
© foto door M. Cock

De echt ingrijpende werken starten in 1757-1758. De zuidelijke muur van de romaanse beuk wordt afgebroken minstens tot op vloerniveau. Het puin ervan wordt gebruikt voor de fundering van een zuidelijke zijbeuk en een zuidelijke transeptarm, waarin een Sint-Amandusaltaar wordt opgesteld. De nieuwe zijbeuk krijgt drie grote neoclassicistische ramen met steekbogen. In de transeptgevel steekt men een neogotisch raam, naar het model van het gotische venster in de transeptgevel van de Onze-Lieve-Vrouwkapel. Alle nieuwe muren zijn in baksteen opgetrokken en de ramen hebben negblokken in nummulietenkalksteen.

Op de fundering van de oude romaanse zijgevel worden drie zuilen opgericht en verbonden met bogen om het vergrote dak te ondersteunen. In dezelfde bouwfase wordt de oude vochtige sacristie tegen de zuidelijke hoek van het koor door een nieuwe sacristie vervangen.[58] Twee dorpelingen laten een bewijs van hun nauwe betrokkenheid bij de werken achter. Meester-timmerman Geraard Lorent kapt in 1758 zijn naam in een dakbalk boven het nieuw transept (19). Wanneer kerkmeester Jan Frans De Clippele op 23 januari 1759 sterft, krijgt hij een grafplaat in witte marmer tegen de zuidgevel van de nieuwe transeptarm.[59] De hele verandering wordt, naast een inbreng van de kerkmeesters, grotendeels betaald door de parochianen. De pastoor zelf brengt een lening in van 1.800 gulden.[60]

In 1762, vier jaar na de uitbreiding van de kerk met de zuidelijke zijbeuk, stelt men vast dat het gebouw opnieuw te klein is geworden voor het aantal misgangers. Er wordt beslist om ook een noordelijke zijbeuk bouwen, gelijk aan de zuidelijke bouw, en meteen ook het dak van de beuk langs de kant van de pastorie te vernieuwen. Pastoor van Camp zal opnieuw de kosten helpen dragen door een renteloze lening, waarvoor hij en de kerkmeesters op 17 juni 1762 een akkoord sluiten.[61] De totale kosten zijn in 1773 opgelopen tot 2.278 gulden.[62]

Nu worden dus voor de vergroting de romaanse muren van de beuk langs de noordzijde en de daarbij aansluitende westgevel van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw weggebroken. De nieuwe zijbeuk is volledig identiek met zijn zuidelijke tegenhanger. Ook hier wordt het puin van de afbraak als fundering gebruikt van de nieuwe constructie. Van de romaanse westgevel bij de toren blijft er wel een deel behouden: de oude gevel wordt naar het noorden toe verlengd om de nieuwe zijbeuk af te sluiten (12). Op de fundering van de oude romaanse muur worden weer drie zuilen en bogen geplaatst ter ondersteuning van het gewelf en het dak. In de hoek, gevormd tussen de toren en de restant van de romaanse westgevel, komt er een doopkapel met een lessenaardak (15).[63] Het nieuwe dak overspant nu volledig de beuk met de twee zijbeuken en het transept, gevormd door de Onze-Lieve-Vrouwkapel en de nieuwe zuidelijke vleugel, waarin een Sint-Amandusaltaar staat. Alleen het romaanse koor blijft na deze campagne nog overeind.

De bedaking van oostzijde van de kerk in 1944. Rechts steekt de spitse vleugel van de dwarsbeuk met de romaans-gotische Onze-Lieve-Vrouwkapel hoger uit dan de linkse vleugel van de dwarsbeuk (1757/58) met het Sint-Amandusaltaar. © Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium).

Pastoor Van Camp is op 16 juni 1774 gestorven. Van zijn opvolger Egied Frans Audenaert is niet bekend of hij mee initiatiefnemer is geweest of als geldschieter is opgetreden bij de laatste bouwfase, die de romaanse kerk tot de huidige kerk ombouwt.[64] Hoe dan ook, in 1776 wordt tijdens zijn pastoorschap tenslotte ook het romaanse koor verbouwd. De tiendheffers en de parochianen dragen de kosten. De romaanse koormuren worden gesloopt tot op vloerniveau en rondom de fundering van het oude koor wordt het huidige koor, met een driezijdige afsluiting, opgetrokken in bakstenen. De koormuren hebben ook vier grote neoclassicistische vensters met steekbogen en kalkstenen (arduinen) omlijstingen. De zware monolieten stukken worden met zeven karren in Soignies opgehaald.[65] In het nieuwe koor wordt er een tegelvoer in rode Boomse tegels (13,6 cm x 13,6 cm x 2,2 cm) gelegd in een halfsteens verband.[66]

Al de verbouwingen hebben meegebracht dat de ruimte in de romaanse kerk, waarin de gelovigen konden mishoren, nu verdubbeld was.[67] De grote vensters van de zijbeuken en het koor en de twee gotische vensters in de vleugels van het transept laten het daglicht in ruime mate binnen vallen. De nieuwe kerk is volledig met tongewelven in bepleisterd latwerk overdekt en het koor en de middenbeuk liggen onder één dak. In de bedaking van de dwarsbeuk blijven gevel en dak van de Onze-Lieve-Vrouwkapel hun spitse gotische helling behouden en hoger uitsteken dan de zuidelijke vleugel van de dwarsbeuk met het Sint-Amandusaltaar (20). De verbouwde kerk is tot op heden de gebedsruimte van de Sint-Amanduskerk gebleven.

Tijdens al die verbouwingen moet men aannemen dat de kerkdiensten zijn blijven doorgaan. Uitroepboeken van de diensten bleven niet bewaard, maar de parochieregisters geven geen onverminderd aantal doopsels of begrafenissen aan.[68] Pastoor Van Camp wordt in 1774 in de beuk vóór de Onze-Lieve-Vrouwkapel begraven. Ook in 1758, 1765 en 1777 zijn er nog begrafenissen in de kerk.[69] Alleen voor het jaar 1776 noteert pastoor Audenaert geen huwelijken.

Bij zijn bezoek aan de kerk op 31 mei 1776 schrijft deken Jan-Baptist Bertrand dat de hele kerk nu grondig verbouwd is, behalve de noordelijke Onze-Lieve-Vrouwkapel, waar het geconsacreerde altaar steeds was blijven staan.[70] Rechtstreeks zichtbare resten van de romaanse kerk bleven tot 1900 nu alleen nog de plint van de kapel, de onderbouw van de toren en de hoek en steunbeer van de westgevel tussen de traptoren en de gevel.

 

Negentiende-eeuwse neogotische verbouwingen

Eerst tegen het einde van negentiende eeuw verdwijnen er nog grote restanten van de romaanse kerk. Twee minder ingrijpende verandering gebeuren al in 1829 en in 1863. In 1829 wordt er een niet nader omschreven restauratie uitgevoerd aan de eerste verdieping en aan het dak van de toren. Als herinnering aan die werken stond er een hardstenen band in de gevel boven het venster van het hoogzaal met het jaarschrift: JUVANTE MAGISTRATU ECCLESIA NOVO SPLENDORE SURGIT – Met de steun van het bestuur rijst de kerk in nieuwe luister op, en met op de sluitsteen van het venster het jaartal 1829.[71] Schrijnwerker-timmerman Nicodemus Cock kapte zijn naam op een dwarsbalk in de torenspits (21).[72] Verder hielden de werken zeker verband met veranderingen aan de binnenzijde van het kerkportaal en het hoogzaal. Daarop staat in vergulde letters als jaarschrift de bouwdatum 1831.[73]

Timmerman Nicodemus Kock kapt zijn naam in een torenbalk bij de werken aan de toren in 1829. © foto door M. Cock

Een bouwfase van 1863 is ingrijpender. Er wordt een nieuwe sacristie gebouwd in de noordoostelijke hoek, gevormd door het koor en de Onze-Lieve-Vrouwkapel. Om in die sacristie een effen muurvlak te krijgen, verdwijnt er nog een romaanse restant: de natuurstenen plint van de oostmuur van de kapel wordt er weggekapt.

In 1887/1889 beslist men tot een neogotische aanpassing van de gevels der zijbeuken, de dwarsbeuken en de doopkapel. De Sint-Amanduskerk is in de Geraardsbergse regio de enige dorpskerk die een neogotische aanpassing kreeg. Wellicht moet er verband zijn met de neogotische hausse in de stad Geraardsbergen zelf, waar in de twee laatste decennia van de eeuw de Sint-Bartholomeuskerk en het stadhuis grondig in neogotische stijl werd aangepast en waar bouwmeester Benedictus Cock uit Schendelbeke de leiding had.[74] De zes neoclassicistische steekboogramen van de zijbeuken worden telkens verdeeld in twee neogotische spitsboogramen. Ook het venster in de doopkapel krijgt een spitsboog, maar de ramen in het koor behouden hun originele steekboog. Provinciaal architect Mortier noteert ook dat er in het oude gotische raam in de Onze-Lieve-Vrouwkapel (nieuwe) monelen zijn geplaatst (11). Alle zijmuren van de kerk en de traptoren krijgen een bepleistering, waarop een imitatie van baksteen wordt geverfd.[75] Zelfs de natuurstenen hoek van de romaanse kerk, tussen de traptoren en de westgevel wordt weggestopt achter een bakstenen imitatieparement (14). Dit alles zorgt ervoor dat op het einde van de negentiende eeuw alleen nog de onderbouw van de toren en een stuk plint van de Onze-Lieve-Vrouwkapel romaans van uitzicht blijft.

In juli 1897 is er een bestek en lastenboek klaar ten belope van 10.350 fr. voor een laatste grote ingreep aan de toren. Architect Mortier geeft aan de hoofdingenieur van de provincie de raad om een aantal volgens hem overbodige werken te schrappen, o.m. het vervangen van de bakstenen torenparementen door natuursteen van Gobertange en het plaatsen van drie uurwerkdakjes bij de torennaald, ‘waarvan de gemeente trouwens niet schijnt te houden’.[76] De opmerkingen van de architect worden grotendeels opgevolgd. Het romaanse natuurstenen basement, dat loskomt van de toren, zal worden vervangen door een bakstenen parement. De bogen van de ingangsdeur en van het venster op het hoogzaal krijgen een spitsboog. De traptoren wordt verhoogd en het lessenaardak erop wordt vervangen door een neogotisch kegeldak. Wellicht wordt de bepleistering van de romaanse hoek van de westgevel op dat ogenblik opnieuw verwijderd. In tegenstelling tot de muren van de zijbeuken en het koor zal de verbouwde torenpartij niet bepleisterd worden in namaakbaksteen. De romaanse kerk krijgt zo het uitzicht van de huidige kerk.

 

Besluit

Een kleinschalig archeologisch onderzoek in het koor van de parochiekerk van Schendelbeke legde in 2012 de restanten bloot van het rechthoekig koor van de romaanse kerk. In combinatie met een aantal bouwhistorische vaststellingen tijdens de verdere restauratie en met gegevens uit historisch onderzoek is het mogelijk geworden om inzicht te krijgen in het romaanse kerkgebouw en zijn geschiedenis.

Wanneer wij de opgegraven natuurstenen muren van het romaanse koor, de zuidoostelijke hoek ervan (nog zichtbaar in de sacristie), de Onze-Lieve-Vrouwkapel, de westgevel (met de twee steunberen) en de westtoren projecteren op de huidige plattegrond van de kerk, wordt het mogelijk om een romaanse zaalkerk te reconstrueren met een rechthoekig koorhoofd en een westgevel met een westtoren (plattegrond). De afmetingen van de beuk (7,3 m x 16 m) en van het koor (5 m x 7 m) rangschikken deze romaanse kerk onder de grotere eenbeukige kerken binnen de provincie Oost-Vlaanderen. De rechthoekige koorafsluiting kan verwijzen naar modellen uit het Scheldeland. De westtoren (4,3 m x 3,4 m) daarentegen wijst op een Maaslandse invloed.

De zuidwestelijke hoek van de zaalkerk met de aanzet van de kroonlijst en steunbeer van de westgevel bleven nog bewaard tussen de huidige zuidelijke zijbeuk en de traptoren en in de traptoren zelf. Aan de andere zijde van de toren verbergt de huidige doopkapel een tweede steunbeer en aanzienlijk deel opgaand muurwerk van de westgevel. In dezelfde kapel werd de noordzijde van de romaanse toren ontdekt. De oudste foto’s (1890) van de westbouw bevestigen trouwens nog de aanwezigheid van romaanse muurfragmenten, die vanaf 1900 door een bakstenen parement werden vervangen.

Aan de noordzijde had de romaanse kerk een uitbouw met een kapel voor Onze-Lieve-Vrouw (6m x 6 m). Het romaanse muurwerk van deze kapel, in veldsteen, gaat langs de binnenzijde nog grotendeels schuil in het opgaand muurwerk van de huidige noordgevel van het transept. De buitenzijde van de gevel kreeg al in de middeleeuwse periode een bakstenen parement boven de plint, wellicht toen de gevel werd verhoogd en er een groot gotisch raam werd in geplaatst. Langs de binnenzijde bleef de gevel het oorspronkelijke romaanse parement in veldsteen behouden.

Deze romaanse kerk stond nog, met middeleeuwse verbouwingen aan de toren, de traptoren en de Onze-Lieve-Vrouwkapel, overeind, toen de daken in 1592 moedwillig tijdens de godsdienstoorlogen door brand werden vernield. Na deze vernieling werd eerst de toren en pas nadien werd de kerk hersteld. Twee oudere daklijnen, zichtbaar tegen de toren boven de gewelven van de huidige kerk, getuigen nog van die heropbouw.

De eigenlijke ontmanteling van de romaanse kerk in Schendelbeke is het gevolg geweest niet zozeer van de brand in 1592, maar wel de bevolkingsaangroei in het dorp in de tweede helft van de achttiende eeuw. De te klein geworden romaanse zaalkerk werd in bouwcampagnes van 1758, 1762 en 1776 vergroot met twee zijbeuken, een zuidelijke transeptvleugel en een nieuw koor. Neogotische aanpassingen van de vensters in de zijbeuken (1897) en vervanging van de restanten veldsteen in de basis van de toren (1900) lieten, op twee romaanse bouwfragmenten in de plint van de Onze-Lieve-Vrouwkapel en in twee steunberen en de hoek van de zuidelijke westgevel bij de traptoren, alle onmiddellijk zichtbare sporen van het romaanse gebouw verdwijnen achter de verbouwingen.

 

Marcel Cock

Pijlekaartstraat 103

9506 Schendelbeke

marcel.cock@telenet.be

 

Peter Van den Hove

IJzerstraat 12

2800 Mechelen

peter.vandenhove@vlaanderen.be

[1] De architect-ontwerper van de restauratie was Architectenbureau Bressers B.V.B.A. uit Gent, met werken door firma P. Nijs nv, Deinze. Er werd voor deze bijdrage gebruik gemaakt van de opmetingen in de kerk door het bureau, waarvoor onze gemeende dank. Ook met dank aan dr. D. Van de Perre en R. Plees voor de gewaardeerde duidingen bij dit artikel.

[2] Onderzoek uitgevoerd door Fenix bvba. De resultaten zijn verwerkt in het onderzoeksrapport M. DECEUNINCK, Schendelbeke Sint-Amanduskerk. Archeologisch onderzoek, 2013. Dit rapport is analoog raadpleegbaar in het parochiearchief Sint-Amandus Schendelbeke (pastorie Schendelbeke).

[3] Over de kaart M. COCK, De oudste meesterkaart van het ‘Land van Aalst’, in: Het Land van Aalst, 40, 1988, p. 235-246; D. VAN DE PERRE, De twee Horenbaultkaarten (1596 en 1612) en de Sanderuskaart (1644) van het Land van Aalst: onderlinge afhankelijkheid, in: Het Land van Aalst, 42, 1990, p .13-25. De kaart is in reproductie uitgegeven door de Geschiedkundige Vereniging Het Land van Aalst ter gelegenheid van de 40ste verjaardag van de vereniging (1988). De kaart wordt bewaard in de Bibliothèque Nationale de France en is digitaal raadpleegbaar op de website: http://gallica.bnf.fr.

[4] De tekeningen van de nabij gelegen kerken in Idegem en Ophasselt geven bv. ook een voorstelling, die overeenkomt met het uitzicht van de huidige kerken aldaar: in Idegem staat er een meerbeukige kerk met een westtoren; in Ophasselt heeft de kerk een vieringtoren. Zelfs van de torenspitsen blijkt Horenbault een exacte tekening te hebben gemaakt. Zo hebben de kerken in Idegem, Ophasselt en ook Vloerzegem spitse torendaken, die er nu nog bestaan en dit in tegenstelling tot de kerk van Schendelbeke met een minder spitse toren.

[5] Deze kaart gaat met zekerheid terug op de kaart van Horenbault. Opmerkelijk is de oriëntatie van deze kaart op het zuiden in tegenstelling tot de kaart van Horenbault, die klassiek georiënteerd is op het noorden. Zie hiervoor G. VANDE WINKEL (ed.), Een kaart van het Land van Aalst uit 1626 en landmeter Philips De Dijn, in Het Land van Aalst, 70, 4, 2017, p. 311-328. De tekening van de torenspitsen der kerken is bij De Dijn minder nauwkeurig; de meeste kerken hebben er een spitse toren.

[6] K. DE WOLF, Romaanse bouwkunst in het Land van Aalst, in: Het Land van Aalst, 60, (2008), p. 130.

[7] Zie ook hierna Een romaanse noordelijke transeptvleugel: de kapel van Onze-Lieve-Vrouw (12de eeuw).

[8] De naam van het dorp aan de Dender is van oorsprong een waternaam (F. DEBRABANDERE, e.a., De Vlaamse gemeentenamen, Leuven , 2010, p. 220-221. Voor de vermelding Scentlabeke – Scemtlebecke; zie J.-P. DEVROEY, Le polyptyque et la liste de biens de l’abbaye Saint-Pierre de Lobbes (IXe-XIe siècles), Brussel, 1986, p. 36 en 50.

[9] Daarvoor o.m. de vondst van een Nervische munt in de Godsbergstraat; zie S. SCHEERS, Keltische munten, in: M. ROGGE en L. BEECKMANS (eds.), Geld uit de grond. Tweeduizend jaar muntgeschiedenis in Zuid-Oost-Vlaanderen, Zottegem, 1994, p. 29 en 35. Verder ook Romeinse bouwmaterialen en keramiek bij L. BEECKMANS – M. COCK, De Gallo-Romeinse periode, in: M. COCK – F. DE CHOU, Schendelbeke. Van Prehistorie over Scentlabeke tot Heden. Tentoonstellingscatalogus, Schendelbeke, 1978, p. 16-17.

[10] P. VAN KEMPEN en P. VAN DEN HOVE, Archeologisch onderzoek naar het kasteel van Schendelbeke, in M&L. Tijdschrift voor Monumenten, Landschappen en Archeologie, 31, 3, (2012), p. 6-9. De heren verlieten de motte wellicht in de 13de eeuw voor een kleine woonburcht (circa 20 m x 20 m) in de Pijlekaartstraat. Daar werd dit kasteel in 1453 verwoest bij de Gentse opstand tegen Filips de Goede en niet meer heropgebouwd.

[11]altare etiam in Braibanth, Schenlebeccha – de altaarrechten in Brabant, Schendelbeke’; oudste uitgave van de niet meer voorhanden akte bij M. LE GLAY, Glossaire topographique de l’ Ancien Cambrésis, Kamerijk, 1849, p. 42; verder ook overgenomen door F. DE POTTER en J. BROECKAERT, Schendelbeke, in: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Vijfde reeks. Arrondissement Aalst. Zesde deel, Gent, 1899, p. 25.

[12] De oorkonde in het cartularium van de Sint-Cornelius- en de Sint-Cyprianusabdij in Ninove (Anno gratiae MCCXXV, feria post octavas Epiphaniae – in het jaar Ons Heren 1225 (1226 n.s.) 14 januari); uitgave naar het cartularium (Aartsbisschoppelijk Archief Mechelen) door J.-J. DE SMET, Corpus chronicorum Flandriae. Tomus secundus, Brussel, 1841, p. 852.

Andere niet bij naam genoemde middeleeuwse pastoors staan vermeld in een kapelanijstichting voor O.-L.-Vrouw door Jan, heer van Schendelbeke, in 1283 en in het testament van Jan Ghellinck, eveneens heer van Schendelbeke, in 1333.

[13]patronatus Sancti Amandi in Schendelbeke – het patronaat van de heilige Amandus in Schendelbeke’; in het landboek, opgemaakt op 28 april 1534 (Archives départementales du Nord. Lille = A.D.N.), Chambres des Comptes, Série 6 G, 494).

[14] Over de Sint-Amanduskerken G. BERINGS, Les patronages de saints dans la vallée de l’Escaut. Esquisse d’ une méthode de recherche sur la christianisation, in: Revue du Nord, 68/269, (1986), p. 433-444. De auteur telt in de vallei van Schelde en Dender 51 kerken, toegewijd aan de heilige; ze kunnen het resultaat zijn van een missionaire actie naar het noorden toe vanuit Elnone, na de dood van Amandus in 675/676, op het einde van de 7de eeuw langs waterwegen en oude (Romeinse) landwegen.

[15] A. Demey, die de kerk van Schendelbeke niet bespreekt, heeft vastgesteld dat de meeste andere eenbeukige romaanse kerken in het huidige Oost-Vlaanderen uit de 11de eeuw dateren (A. DEMEY, Eenbeukige romaanse kerken in Oost-Vlaanderen, Gent, 1977, p. 165).

[16] Dit alles volgens de visitatieverslagen van de Geraardsbergse dekens (Rijksarchief Gent = R.A.G., Fonds Bisdom Mechelen, Aartsbisdom Mechelen, Reeks M, 8 A): ‘deservitura commissa est domino Christiano Vileijns religioso monasterij Sancti Adriani, qui hoc anno a latronibus abductus didicit quid sit incidere in manus fidei hostium et eadem nocte, qua pastor captus fuit, templum, quod hactenus sine notabili damno fuit servatum, ab ijsdem grassatoribus incensus; ita vulcano superante, consumptum est ut iam nudi et laceri muri tantum supersint – Christiaan Vileijns, monnik van de Sint-Adriaansabdij, is deservitor; dit jaar meegevoerd door rovers, heeft hij geleerd wat het betekent in handen van vijanden van het geloof te vallen. In dezelfde nacht waarin de pastoor gevangen genomen werd, is de kerk, die tot nog toe zonder noemenswaardige schade bewaard bleef, door dezelfde oproerlingen in brand gestoken: zo is ze, overweldigd door het vuur, vernietigd, zodat er nu alleen naakte en gescheurde muren overblijven’ (1592).

[17]Anno 1613 12 junij quæ erat pridie octavę Venerabilis Sacramenti, consecratum est altare beatę Marię Virginis – Op 12 juni 1613, de dag voor de octaafdag van het Heilig Sacrament, is het altaar van de H. Maagd Maria geconsacreerd’ (Algemeen Rijksarchief Brussel = A.R.A., Parochieregister Schendelbeke 1712-1777); aantekeningen (in autograaf) van pastoor Pieter De Smet (1612-1635).

[18] De wijding met assistentie van Pieter de Smet, pastoor van Schendelbeke, Hendrik Pevenage, pastoor van Idegem, en Jacob Christiaens, pastoor van Onkerzele; ‘Anno 1615. 28 Octobris … benedicta est campana in eclesia Schendelbecana 1008. Athensium a Reverendo viro d(omino) Petro Schureo pastore meerbecano Christianitatis Gerardimontensis decano… – Op 28 oktober 1615 … is in Schendelbeke de klok gewijd van 1008 pond (maat) van Ath door eerwaarde heer Pieter van der Schueren, pastoor van Meerbeke en deken van de dekenij Geraardsbergen’ (A.R.A., Parochieregister Schendelbeke 1712-1777, p. 367).

[19] Wij baseren ons voor dit tekstgedeelte deels op het reeds geciteerde archeologisch onderzoeksrapport en deels op eigen archeologische en bouwhistorische bevindingen, die we in 2012 en in 2018 ter plaatse deden.

[20] Over het onderzoek en het rapport ervan, ook noot 2.

[21] Een overeenkomst van 9 maart 1516 (n.s.) tussen het H. Kruiskapitel in Kamerijk en de kerkmeesters in Schendelbeke bepaalt o.m. de modaliteiten over het herstel van een ‘gheevele die gestaen es tusschen den hoohgen koorre ende den buecke vander kercken’ (A.D.N., Chambres des Comptes, Série 6 G, 155).

[22] Te vermelden is hier dat de zuidelijke hoek van het koor dieper is uitgebroken dan de noordelijke hoek tot circa 1 m onder het huidige vloerniveau.

[23] Over de koorafsluitingen o.m. R. LEMAIRE, De romaanse bouwkunst in de Nederlanden, Leuven, 1954, p. 91 en 210; A. Demey geeft aan dat de koorsluitingen in Brabant bijna nooit rechthoekig zijn (Eenbeukige romaanse kerken, p. 159).

[24] Veldsteen, een gesteente dat als concretie of bank voorkomt in bepaalde zandige niveaus, onder meer van het Paniseliaan (Eoceen-Mioceen 34 tot 56 miljoen jaar). Andere benamingen zijn grès lustrés du Panisélien, pierre des champs of pierre volante; daarover M. DE CUEKELAIRE, R. DREESEN, M. DUSAR, V. CNUDDE, R. NIJS, Veldsteen, in: M.-C. LALEMAN (red.), Gent … Steengoed!, Gent, 2009, p. 344-349; M. GOOSSENS, Studie van de diversiteit van de glauconiethoudende gesilicificeerde zandsteen uit het Onder- en Midden-Eoceen in de regio Flobecq-Gent. Scriptie Master in de Geologie RUG. Academiejaar 2011-2012, Gent, p. 12 e.v.

[25] Datering uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen met als resultaat 910±35 BP (gekalibreerde datum: 1032-1206 AD, met een waarschijnlijkheid van 95,4%). Er werden in totaal twee dateringen uitgevoerd. De tweede radiokoolstofdatering op houtskool uit de mortel gaf een veel ouder resultaat: 1200±45BP (gekalibreerde datum: 688-961 AD, met een waarschijnlijkheid van 95,4%), wellicht veroorzaakt door het gebruik van oud hout voor het branden van de kalk en de aanmaak van de mortel. Deze ‘oudere’ datering zou er kunnen op wijzen dat er nog een houten kerkgebouw aan de romaanse kerk is voorafgegaan.

[26] In het gebied van de Rijn en de Maas komt deze versiering regelmatig voor in de romaanse bouwkunst. In het Land van Aalst is dit gegeven echter nagenoeg niet gedocumenteerd, waardoor deze hypothese voor de kerk van Schendelbeke minder waarschijnlijk is. K. De Wolf verwijst echter wel naar de Sint-Hermeskerk in Ronse als voorbeeld voor het gebruik van de rondboogfries in de regio van het Land van Aalst; hiervoor K. DE WOLF, Romaanse bouwkunst, p. 83.

[27] J. KROESEN en R. STEENMA, Het middeleeuwse dorpskerkinterieur, Leuven, 2004, p. 139-144.

[28] De determinatie van de twee munten gebeurde door F. De Buyser, waarvoor dank; verder ook L. CIANI, Les monnaies royales françaises de Hugues Capet à Louis XVI, Parijs, 1926, nr. 229; H. E. VAN GELDER en M. HOC, Les monnaies des Pays-Bas bourguignons et espangnols 1434-1713, Amsterdam, 1960, nr. 229 1a.

[29] Alle vermelde maten van de kerk hierna zijn binnenmaten.

[30] Daarover A. DEMEY, Eenbeukige romaanse kerken, p. 159.

[31] De benaming in de overeenkomst tussen het H. Kruiskapitel in Kamerijk en de kerkmeesters; zie ook noot 21.

[32] Daarvoor ook A. DEMEY, Eenbeukige romaanse kerken, p. 160.

[33] Ook A. DEMEY, Eenbeukige romaanse kerken, p. 160.

[34] Het aantal inwoners volgens J. DE BROUWER, Demografische evolutie van het Land van Aalst 1570-1800, Brussel, 1968, p. 79. Ook voor Rozebeke worden er in 1395 slechts circa 190 inwoners aangegeven. Het dorp kent in de 14de en 15de eeuw wel een rijke bedevaarttraditie voor O.-L.-Vrouw, die er tot een grote gotische uitbouw van de kerk heeft geleid.

[35]jou jehans chevaliers sires de scendelbeke ai fait mon testement … ke j ai donnet cinquante lb. de parisis … pour estorer une capelerie deuant nostre dame en la eglise de scendelbeke … au prestre iii s.’; vidimus (9 maart 1331 n.s.) van Henri, abt van de Sint-Adriaansabdij van Geraardsbergen (A.D.N., Chambres des Comptes, Série 6 G, 155). De kapelanie (Scande[l]beke – Capellania ibidem) wordt vermeld in middeleeuwse taxatielijsten van het aartsbisdom Reims en het bisdom Kamerijk onder de dekenij Geraardsbergen (A. LONGNON, Receuil des historiens de la France. Pouillés de la province de Reims. Tome VI. Première partie, Parijs, 1908, p. 338.)

[36] De grafsteen bij J. de BÉTHUNE, Épitaphes et monuments des églises de la Flandre au XVIme siècle, Brugge, 1900, p. 98 (uitgave o.m. naar Handschriften. Rijksuniversiteit Gent, G 5860-5860/1, f. 70 en G 14029, f. 21; V. DESPODT, Gentse grafmonumenten en grafschriften. Afstudeerwerk II (RUGent), 2001, p. 2 en 11). Het graf verdween mogelijk bij de verwoesting van de kerk in 1592. Latere begrafenissen in de kapel worden in de parochieregisters bv. aangegeven als ‘in sacello b(eatæ) V(irginis)’ (24 aug. 1638) of ‘in choro b(eatæ M(ariæ). virginis – in het koor van Onze-Lieve-Vrouw ’ (9 sept. 1679) of ‘in templo in sacello B. M. V – in de kerk in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw’ (28 sept. 1692).

[37] Het dekenaal verslag 16 april 1755 vermeldt ‘novum confessionale ex scrinio amplum et pulchrum – een mooie en ruime biechtstoel in schrijnwerk’ (Dekenaal Archief Geraardsbergen = D.A.G., Sint-Bartholomeus, 201); bewijsstukken van betalingen aan schrijnwerker D. De Staercke (Nederbrakel) voor de lambrisering in het koor en de transeptvleugels in de kerkrekeningen van 1787 tot 1790 (R.A.G., Oud Gemeentearchief Geraardsbergen, 1921).

[38] Het maken van de slijpplaatjes en de determinatie gebeurden door professor J. Elsen, Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, Sectie Geologie, Katholieke Universiteit Leuven, die wij daarvoor hartelijk bedanken.

[39] Zie ook al noot 24.

[40] Over de bedakingen van de kerken A. DEMEY, Eenbeukige romaanse kerken, p. 163. De dakhelling van de verdwenen originele bedaking van de romaanse kerken in Paulatem, Rozebeke en Westrem is eveneens door een romaanse dakmoet op de torenwand vast te stellen. De helling van 45 ° blijkt ruim verspreid te zijn in andere romaanse kerken in Oost-Vlaanderen.

[41] Aantekening in de brief van 22 juli 1897 door S. Mortier (A.R.A.), Ministerie van Justitie. Erediensten. Gebouwen. Schendelbeke, 1399.

[42] In meerdere gevallen werden muren in veldsteen inderdaad verborgen achter een mooiere natuursteen of baksteen en bleef de veldsteen enkel nog in de binnenmuur aanwezig; M. DE CEUKELAIRE (e.a.), Veldsteen, p. 349.

[43] O.m. over de bouw van een toren bij romaanse dorpskerken ook K. DE WOLF, Romaanse bouwkunst, p. 85.

[44] Ook de brief van 22 juli 1897; zie ook noot 41.

[45] Ook van deze steensoort werden er slijpplaatjes gemaakt en gedetermineerd door professor J. Elsen, Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, Sectie Geologie, Katholieke Universiteit Leuven. Het gaat hier eveneens om de Paniseliaanse veldsteen.

[46] Daarvoor R. LEMAIRE, De romaanse bouwkunst, p. 209; verder ook L. DEVLIEGHER, De romaanse bouwkunst in Frans-Vlaanderen (ten noorden van de Leie), in: De Franse Nederlanden, 1978, p. 141 e.v.

[47] A. Demey vermeldt de westtoren van Mespelare (Eenbeukige romaanse kerken, p. 161); volgens K. De Wolf (Romaanse bouwkunst, p.103-105 en 126-127) zijn er in het Land van Aalst op 51 kerken met romaanse resten (Schendelbeke is daar nog niet bij opgenomen) ooit wel 9 kerken met een westbouw (Deftinge, Elst, Kerkem, Landskouter, Melden, Mespelare, Opbrakel, Ronse en Zulzeke) geweest.

[48] De zandige kalksteen (ook Balegemse of Lediaanse steen) bij B. FROBE, De nummulietenkalksteen uit het Ieperiaan, in: Bulletin van de Belgische Vereniging voor Geologie, 99, (1990), p. 171-175.

[49] Over de daklijnen, zichtbaar tegen de toren, op de kerkzolder hierna De daken van de romaanse kerk.

[50] Bevolkingscijfers naar J. DE BROUWER, Demografische evolutie, p. 79.

[51]De visitatieverslagen vermelden: ‘In turri sacellum erectum fideles excipit – in de toren is er een kapel ingericht om de gelovigen op te vangen’ (1596). ‘Si absque periculo non possit hic celebrari ponat decanus interdictum – als er zonder gevaar niet zou kunnen gecelebreerd worden, zou de deken verbod opleggen’ (1597) (D.A.G., Sint-Bartholomeus, 201).

[52] Over de verbouwing ook hierna Een romaanse kerk in verbouwing (18de – 20ste eeuw).

[53] Zie ook al noot 40.

[54] Over de daken op de toren na 1592: ‘turris vero … non est debite tecta – de toren is echter niet passend bedekt’ (1597); ‘iam erecta est nova turris – er is al een nieuwe toren gebouwd’ (1598); ‘iam tamen nova turris erecta est et incipit tegi – er is al een nieuwe toren gebouwd en er wordt een begin gemaakt met het dak ervan’ (1599). In deze veronderstelling zou Horenbault al een schets/tekening van de kerk vóór de verwoesting van 1592 hebben opgetekend.

[55] Grote gebouwen met classicistische inslag verschijnen in Gent eerst vanaf 1769. Een overzicht van het neoclassicisme in de Zuidelijke Nederlanden (1750-1830 bij D. VAN DE PERRE, Architectuur van de verlichting. Jan Baptist Simoens en tijdgenoten in het Land van Aalst (tweede helft achttiende eeuw), Gent, 2011, p. 9-17.

[56] Volgens J. De Brouwer (Demografische evolutie van het Land van Aalst, p. 80) bedroeg de bevolkingsaangroei in 1800 in het dorp 200 % tegenover1570 tot en 1.700 % tegenover 1580, een der hoogste percentages van aangroei in Zuid Oost-Vlaanderen.

[57] Dit alles volgens de verslagen van de deken bij zijn kerkvisitaties (D.A.G., Sint-Bartholomeus, 201). De pastoor leent geld aan de kerkmeesters voor de nieuwe biechtstoel en voor de verbouwing van de boog en de vernieuwing vloer (R.A.G., Oud Archief Baronnie Boelare, 241).

[58]ala et navis ecclesiæ ampliatur versus meridiem – de vleugel en het schip van de kerk worden vergroot naar het zuiden toe; sacristia nondum reparata quę umida est – de sacristie, die vochtig is, is nog niet hersteld; fit nova sacristia – er wordt een nieuwe sacristie gemaakt’. Aldus de visitatieverslagen van deken Jan-Baptist Bertrand op 25 april 1757 en 25 juli 1758 (D.A.G., Sint-Bartholomeus, 201, f. 136v).

[59] De grafplaat, nog in situ, vermeldt ook de naam van zijn weduwe Anna Katrien De Strooper en de namen van hun acht kinderen. De datum van overlijden van Anna Katrien (Schendelbeke, † 10 april 1779), waarvoor een lijn was opengelaten op de grafplaat, is niet ingevuld.

[60]partim ecclesiæ expensis et pro maxima parte parochiæ, pastor mutuavit parochiæ in eum finem summam 1800 flor. – deels op kosten van de kerkmeesters en voor het grootste deel van de parochie; de pastoor leent hiervoor 1.800 gulden’ (D.A.G., Sint-Bartholomeus, 201, f. 136v).

Voor de bouw van de pastorie in Ophasselt gaat ook pastoor Nicolaas Pauly (° Berlaar) op 8 november 1750 bij zijn broer Pieter Frans 700 gulden en bij zijn zus 700 gulden lenen, terug te betalen binnen 28 jaar; de bouw van de pastorie start in 1754 (D.A.G., Sint-Bartholomeus, 201, f. 75).

[61] De overeenkomst stelt dat ‘niet jegenstaende de kercke lanx den anderen cant van de kercke vermeerdert is, noch bij tijden te cleyn is’. Voor de renteloze lening zullen de kerkmeesters L. Haelterman, P. Roobaert, J.-B. Van Liefferinge, P. De Wandele, J. Schollaert, P. Vanderschueren, C. Capehou en A. K. De Strooper, de echtgenote van de overleden kerkmeester J. F. De Clippele († 23 jan. 1759), aan de pastoor of eventueel bij zijn overlijden aan zijn familie jaarlijks 70 gulden terug betalen (visitatieverslag van deken op 7 juli 1762 (D.A.G., Sint-Bartholomeus, 202, p. 472).

[62] Aldus een eindafrekening van de werken op 28 oktober 1773 (R.A.G., Oud Gemeentearchief Geraardsbergen, 1921).

[63]fit novum baptisterium prope turrim versus septentrionem – er is een nieuwe doopkapel naast de toren naar het noorden toe gemaakt’ (D.A.G., Sint-Bartholomeus, 202, p. 474).

[64] Benoeming van pastoor Audenaert op 23 juni 1774 (° Sint-Pauwels-Waas, 1 januari 1742 – † Schendelbeke, 24 september 1812); de pastoor was ook 23 jaar deken van de dekenij Geraardsbergen. Zijn grafplaat staat tegen de linkse steunbeer van de toren (foto 15).

[65] De kwitantie hiervoor in kerkrekening van 1775-1776 (R.A.G., Oud Gemeentearchief Geraardsbergen, 1921).

[66] Daarvoor M. DECEUNINCK, Schendelbeke Sint-Amanduskerk, p. 9 en 12.

[67] De ruimte van de romaanse beuk en de Onze-Lieve-Vrouwkapel bedroeg circa 160 m²; de nieuwe ruimte met zijbeuken en zuidelijke transeptvleugel bedraagt nu circa 320 m².

[68] Aantal doopsels 1757 – 25; 1758 – 14; 1761 – 21; 1762- 18; 1775 – 33; 1776 – 26; aantal begrafenissen 1757 – 11; 1758 – 15; 1761 – 8; 1762- 24; 1775 – 10; 1776 – 29.

[69] Volgends de parochieregisters: Laurentia Nerinckx († 16 april 1758), bijgezet in het graf haar man Jan Schollaert († 28 sept. 1742); Adriaan Delbau († 8 april 1765), bijgezet in graf van zijn ouders; Petrus De Wandele († 10 mei 1777).

[70]ita ut tota ecclesia nunc funditus sit reędificata, excepto parvo choro B. M. Virginis versus septentrionem in quo altare consecratum – zo dat de ganse kerk nu grondig is herbouwd, behalve het kleine koor van de H. Maagd in het noorden, waar er een geconsacreerd altaar is; altare summum consecratum fuit destructum, reliquias in eo misi Mechliniam – het geconsacreerde hoogaltaar is weggenomen en ik (=de deken) heb de relieken uit het altaar naar Mechelen gestuurd’; het verslag van de visitatie in D.A.G., Sint-Bartholomeus, 202.

[71] Aantekening in de brief van 22 juli 1897 door S. Mortier (A.R.A., Ministerie van Justitie. Erediensten. Gebouwen. Schendelbeke, 1399).

[72] De schrijnwerker plaatste in 1836/1837 ook een nieuw altaar in de Onze-Lieve-Vrouwkapel (M. COCK – F. DE CHOU, Schendelbeke. Van Prehistorie over Scentlabeke tot Heden, p. 69).

[73] Het jaarschrift luidt HIC PSALLITE IN TUBA, CANTUQUE DIVINO GAUDETE IN DEO – Zing hier psalmen met de tuba en wees met goddelijke gezang blij in de Heer. In 1832 plaatst P.C. van Peteghem een orgel in de orgelkast, gemaakt door N. Cock.

[74] Over de neogotiek in Geraardsbergen, waar ook het hospitaal, het pand van het Sint-Catharinacollege en de priorij van Hunnegem neogotische wijzigingen kregen A. SCHREVER, L. Bert-De L’Arbre en de neogotiek in Geraardsbergen, Geraardsbergen, 1988, p. 37 e.v. Bouwmeester Cock kreeg tegen de noordmuur van de doopkapel in Schendelbeke, waar hij de pastorie bouwde 1874, een grafplaat.

[75] Aantekeningen in de brief van 22 juli 1897 door architect S. Mortier (A.R.A., Ministerie van Justitie. Erediensten. Gebouwen. Schendelbeke, 1399).

[76] Dit alles volgens van S. Mortier op 22 juli 1897.

Categories:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *