Deze versie is aangepast voor online gebruik. De originele, vormgegeven versie kan je hier downloaden:

 

Guy Dupont.

Tijdens het ancien regime grensde Gent aan het meest noordelijke topje van het Land van Aalst. Op deze kaart georiënteerd op het zuiden ligt de stad dus helemaal onderaan. Gent intra muros is overigens niet volledig weergegeven. Het stadsdeel ten noorden van de denkbeeldige lijn tussen het Rabot (1) in het westen en het Geuzenbolwerk, een bastion ten noorden van de Dampoort (2), waar nu de elektriciteitscentrale Ham staat, in het oosten valt buiten het kader van de kaart. Dit afwezige deel komt min of meer overeen met de huidige stadswijken Sluizeken-Ham-Tolhuis en Muide-Meulestede.

De focus van dit deel van de kaart ligt dan ook minder op Gent zelf dan op het grondgebied van het Land van Aalst in de omgeving van de stad. Dat bevond zich ten zuidoosten van de stad en ten oosten van de Schelde, aan de veldzijde van de stadsomwalling tussen Ter Platen (3) en de Keizerpoort (4). Dit gebied behoorde samen met de rest van het Land van Aalst tot Rijks-Vlaanderen, het deel van het graafschap Vlaanderen dat historisch (sinds 843) deel uitmaakte van het Duitse Keizerrijk. Dat ‘Aalsterse’ gebied buiten de Gentse stadspoorten omvatte twee heerlijkheden, die nu beiden deelgemeenten van Gent zijn en ook dezelfde postcode delen, maar juridisch van elkaar waren gescheiden: Ledeberg en Gentbrugge.

De heerlijkheid Sint-Pieters-Lede of Ledeberg, geelwit ingekleurd op de kaart, was een leen van de Sint-Pietersabdij. Het omvatte het gebied buiten de Sint-Lievenspoort (5) en de Keizerpoort, begrensd door de Bovenschelde (naar Oudenaarde) in het westen (6), de heerlijkheid Merelbeke in het zuiden en de heerlijkheid Gentbrugge in het oosten. Juridisch viel Ledeberg onder de heerlijkheid van Sint-Pieters, maar administratief en fiscaal behoorde het tot het Land van Aalst.1 De naam Lede(berg) lezen we niet op de kaart, maar wel Dries, een van de twee woonkernen van de heerlijkheid. Die Lededries (7) was een langgerekt, min of meer driehoekig plein, gelegen op een kruispunt van vier veldwegen, dat als gemeenschappelijke weide voor de omwonenden diende. Het vormde eeuwenlang een juridische enclave van ongeveer 2,7 hectare groot, die ontsnapte aan de rechtsmacht van de Sint-Pietersabdij en rechtstreeks onder het Land van Aalst ressorteerde. Deze vrijhaven voor criminelen verdween pas in 1620, toen de erfelijke meier van Ledeberg, die al sinds 1276 eigenaar van de grond was, ook de justitierechten in leen nam van de graaf van Vlaanderen (op dat moment de aartshertogen Albrecht en Isabella). Als voorwaarde voor de belening moest het perron met het wapen van het Land van Aalst, dat sinds de zestiende eeuw op de Dries prijkte, wel blijven staan.[2] Op de kaart van De Dijn is deze justitiepaal niet weergegeven, net zo min als op de meer gedetailleerde kaart van het ‘Vrije van Gent’ door Jacques Horenbault uit 1619.3 Met de aanleg van de Brusselsesteenweg in 1704- 1708 werd de Dries in twee delen gesplitst. De latere verkaveling en bebouwing hebben de meeste sporen gewist. Toch is in het huidige stratenpatroon het oorspronkelijke plein nog voor een stukje te herkennen, zoals in het gebogen tracé van de Louis De Smetstraat.

De belangrijkste wegen (in het rood) in Ledeberg zijn, zoals elders in landelijke gebieden op de kaart, overdreven breed weergegeven. Het gaat in de eerste plaats om de heerweg naar Merelbeke en verder naar Geraardsbergen (nu de Hundelgemse steenweg) (8), die vertrekt aan de Sint-Lievenspoort. Ter hoogte van de ‘Botermarkt’ (9), aan de (nu verdwenen) Sint-Daneelskapel (10), splitst de weg op. De Rodschen heerweg, nu Jozef Vervaenestraat, gaat rechtdoor richting Gontrode en verder naar Sint-Lievens-Houtem (11). De Geraardsbergse heerweg zelf maakt een bocht naar het zuiden richting Merelbeke. Aan de grens met die heerlijkheid, op het hoogste punt (de ‘berg’) van Ledeberg, bij de huidige begraafplaats, stond aan de heerweg een galg (12), die verwees naar de hoge justitiemacht van de Sint-Pietersabdij. Aan het begin van de heerweg, net buiten de Sint-Lievenspoort, tekent de cartograaf een windmolen (13) en verderop, tussen de Voetweg (nu Binnenweg) (14) en de heerweg nog drie exemplaren. Die vier windmolens staan ook afgebeeld op de Horenbaultkaart van 1619. Het blijkt een momentopname: omstreeks 1560 tekende Jacob van Deventer op zijn kaart van Gent nog zeven windmolens buiten de Sint-Lievenspoort,4 maar op kaarten van 1691 en later vinden we op die plaats nog maar één molen.[5]

Naast deze heerwegen tekent Philips de Dijn nog andere landwegen in Ledeberg: de as Louis de Smetstraat-Langestraat-Moriaanstraat, in de negentiende eeuw Snottemuilstraat genaamd (15), die de Keizerpoort via de Dries met de Botermarkt verbindt; de as Onderwijsstraat-Driesstraat-Frederik Burvenichstraat, voorheen Molenstraat (16), die van de Sint-Lievenspoort naar de Aalsterse of Brusselse heerweg, nu Oude Brusselseweg, leidt; en een nu verdwenen voetweg, die tussen deze heerweg en de Schelde richting Merelbeke liep (17).

Een juridisch belangrijk, maar betwist, landschapselement in Ledeberg en in Gentbrugge was de Rietgracht (18). Deze waterloop, op de kaart weergegeven door een opvallende blauwe lijn, verbond de Schelde naar Oudenaarde ter hoogte van de Meierij in Ledeberg (19) via het Braemkasteel in Gentbrugge (20) met de Schelde naar Dendermonde, nu een oude Scheldearm (onterecht ook Rietgracht genoemd) ter hoogte van de Koningsdonkstraat in Gentbrugge (21).6 Deze gracht, waarvan nog delen bewaard zijn in het domein De Vijvers in Ledeberg en in de Gentbrugse Meersen, maakte deel uit van een stelsel van waterlopen rond Gent. Die markeerden de grens van het ‘Vrije van Gent’ en werden daarom op sommige plaatsen ook Vrij(d/t)gracht, Bevrij(d/t)gracht of Grietgracht (naar gravin Margaretha van Constantinopel) genoemd.7 De Gentse schepenen claimden, met wisselend succes, het gebied buiten de stadsmuren en binnen de Rietgracht als stadsgebied of schependom van Gent extra muros, waar de inwoners waren vrijgesteld van heerlijke rechten en belastingen en ‘vrij’ waren om aan te sluiten bij een stedelijk ambacht. Anderzijds moesten ze wel mee bijdragen in de stedelijke belastingen.[8]

Zo liet het Gentse stadsbestuur in 1691 een ommeloper van Ledeberg binnen de Rietgracht opstellen, waarin alle gronden en gebouwen werden beschreven en in kaart gebracht met het oog op de inning van het huisgeld, een belasting van vijf procent op de huurwaarde van onroerende goederen.9 Eerder, in 1608, bestelde de stad Gent bij Jacques Horenbault een kaart van het gebied buiten de Sint-Lievenspoort en de Keizerpoort, met aanduiding van alle herbergen – plekken waar accijnzen op de consumptie van bier en wijn te innen vielen. Die kaart van Ledeberg (en Gentbrugge?) is helaas verloren gegaan, maar elf jaar later schilderde dezelfde Horenbault een monumentale kaart van het hele Vrije van Gent op een schaal van ongeveer 1/5000, die gelukkig wél is bewaard. Hierop is de Rietgracht met een gouden lijn aangeduid en worden alle percelen langsheen deze, al dan niet vermeende, stadsgrens geïdentificeerd.10 De aanleiding voor het vervaardigen van de kaart was ongetwijfeld de betwisting van het juridisch statuut van de Rietgracht als stadsgrens van Gent door de benadeelde partijen. De voornaamste was het Land van Aalst, dat hierover in proces lag met de stad Gent voor de Raad van Vlaanderen – een proces dat in 1621 werd opgeschort en pas in 1725 zijn beslag kreeg met een eindvonnis in het nadeel van de stad Gent.[11]

Los van de vraag over de geldigheid van de Gentse claim over de Rietgracht als grens van haar schependom, mag deze watergordel niet worden verward met de banmijl rond Gent. Dit was een groter gebied dan het Vrije, dat werd afgebakend door tien mijlpalen opgericht aan elk van de voornaamste uitvalswegen rond Gent op een afstand van één mijl (ongeveer 5,4 kilometer) gerekend vanaf de uiterste stadspoorten.12 Op de heerweg naar Merelbeke en Geraardsbergen, nu de Hundel-gemsesteenweg, bijvoorbeeld, stond de mijlpaal aan het kruispunt met de weg naar Lemberge, nu de Lembergsesteenweg (22).13 De Dijn heeft die mijlpaal niet afgebeeld, omdat die vooral of zelfs enkel vanuit het standpunt van de stad Gent relevant was.

Naast de situering van de Rietgracht ligt de waarde van de Horenbaultkaart van 1619 vooral in de rijkdom aan details, zeker in vergelijking met de kaart van De Dijn. Behalve wegen, waterlopen en belangrijke bouwwerken worden in het plattelandsgebied rond Gent ook andere landschapselementen, zoals de perceelsgrenzen, omwalde sites, woningen, bomen en het landgebruik, weergegeven. Het voorbeeld van Gentbrugge kan dit illustreren. Deze dorpsheerlijkheid behoorde sinds 1226 tot het Land van Rode, toepasselijk rood ingekleurd op de kaart. Het Land van Rode was een van de vijf voornaamste heerlijkheden van het Land van Aalst. In 1565 werd de heerlijkheid tot baronie verheven en in 1682 zelfs tot markizaat. Van 1602 tot 1795 was het Land van Rode in handen van de uit Spanje afkomstige familie Rodriguez de Evora y Vega.14 Als teken van zijn rechtsmacht in Gentbrugge richtte de baron van Rode aan de veldzijde van het Keizerbolwerk (23), tegen de grens met Ledeberg, een feodale schandpaal op.15 Die ‘justitie’ van de baron van Rode ontbreekt op de kaarten van Horenbault en De Dijn en treffen we voor het eerst aan op een schets van de omgeving door Jan van Bouchaute uit 1661.16 Tenzij de eerste twee cartografen die schandpaal, al dan niet bewust, over het hoofd hebben gezien (zoals ze in elk geval hebben gedaan met het exemplaar op de Dries), kunnen we dit bouwwerk dus omstreeks het midden van de zeventiende eeuw dateren.

De voornaamste weg in Gentbrugge in de zeventiende eeuw is de heerweg naar Brussel via Melle, Wetteren en Aalst, nu de Oude Brusselseweg, die vertrekt aan de Keizerspoort. De Dijn geeft die op zijn kaart weer, zoals de andere heerwegen, met een dikke rode lijn (24). Hij tekent ook de Kerkstraat (25), die langs de ruïnes van het oude Rijkeklarenklooster (26) aan de Schelde naar de oude kerk van Gentbrugge leidt, die op de plaats van het huidige kerkhof stond (27). Voorbij de kerk loopt de weg verder als de huidige Gentbruggekouterstraat (28). Het nog bestaande kasteel Oude Kluis, toen de walsite Minnaert17 (29), en de nu verdwenen walsite Redichove18 (30), die op de kaarten van Deventer, Horenbault en ook Hondius (omstreeks 1640)19 wel zijn afgebeeld, ontbreken bij De Dijn. Verderop leidt een veldweg, die min of meer samenvalt met de huidige Jules van Biesbroeckstraat en de Koningsdonkstraat (31), in zuidelijke richting naar kasteel Coninxdonck (32). De naam van de toenmalige eigenaar van het kasteel is op de kaart van De Dijn moeilijk leesbaar en nog niet geïdentificeerd. Omdat deze walsite buiten de Rietgracht is gelegen en dus ook buiten het kader van de kaarten van Horenbault en Hondius, bieden deze kaarten geen mogelijkheid tot vergelijking. Aan de Braemkasteelstraat (33) tekent De Dijn twee bekende walsites: het Braemkasteel, op dat moment in eigendom van een tak van de familie Triest, heren van Rattendale (20),20 en het kasteel Vilain, het buitengoed van kanunnik Michel Vilain (34).21 De walsite aan de Voordries, die Horenbault correcter weergeeft als een dubbele walsite, is te identificeren met een nog bestaand hoevecomplex, dat in de zeventiende eeuw ’t Walleken en in de negentiende eeuw Hof de Guchteneëre werd genoemd (35).22 Aan de Vogelhoekstraat, een zijstraat van de heerweg naar Brussel en nu van de Brusselsesteenweg, aan de grens met Melle, tekent De Dijn nog een zesde walsite in Gentbrugge: het Hof van Hembyse (Imbiese op de kaart), op dat moment eigendom van Bussaert van Hembyse (36).23

De rest van de omgeving van Gent, buiten Ledeberg en Gentbrugge, was op de westelijke oever van de Schelde gelegen. Historisch behoorde dit gebied tot Kroon-Vlaanderen, het deel van het graafschap dat leenrechtelijk van de Franse kroon afhing, en administratief tot de kasselrij van de Oudburg. In dit deel van de kaart, ingekleurd in het wit, heeft De Dijn minder landschapselementen weergegeven. Het gebied buiten de Heuvelpoort (37) en de Petersellepoort of Kortrijkse Poort (38), tussen de Schelde naar Oudenaarde (6) en de (zuidelijke hoofdarm van) de Leie (40), vormt hierop een uitzondering. Ook hier tekent De Dijn de lokale Rietgracht (41). Niet toevallig omvatte dit gebied tussen de twee rivieren ook twee heerlijkheden van de Sint-Pietersabdij: Sint-Pieters-Aalst en Sint-Pieters-Aaigem. De Dijn benoemt die niet, maar tekent wel walsites en ook een galg (42), in de omgeving van de huidige Galglaan, die naar de eigendommen en de justitierechten van de Sint-Pietersabdij verwijzen.

De belangrijkste wegen in Sint-Pieters-Aalst zijn de weg naar de, nu verdwenen, walsite Ottersem (43),24 een toponiem dat voortleeft in de benaming Ottergemsesteenweg voor het nog bewaarde deel van de oude weg (44), en de heerweg naar Zwijnaarde, nu de gelijknamige steenweg (45), die naar de omwalde Sint-Niklaaskerk (46)25 en het eveneens omwalde kasteel van Zwijnaarde (47) leidt. Dat kasteel werd na verwoestingen tijdens de Beeldenstorm heropgebouwd door abt Joachim Schayck van de Sint-Pietersabdij.26

Aan de weg naar Ottergem tekent De Dijn nog vier andere, nu verdwenen walsites: het goed Foreeste, eigendom van de familie van der Cameren (48)27, daarnaast twee kleine, niet benoemde walsites (49)28 en verderop het grotere goed Ter Laect, in de zeventiende eeuw eigendom van de familie van Coorenhuuse, heren van Uplinter (50).29 De tweeledig walsite aan de weg naar Zwijnaarde, ’s Graven Walle op de kaart (51), is het kasteel en neerhof van Groenen Walle, een eigendom van de baron van Pamele. De site ligt nu begraven onder het domein van het Universitair Ziekenhuis.30

Vanaf de Kortrijkse Poort vertrekken twee wegen naar Sint-Pieters-Aaigem. De eerste is de heerweg naar Kortrijk en Oudenaarde, nu de Kortrijksesteenweg (52). Aan de oostzijde van de heerweg tekent De Dijn twee windmolens en wat verderop, aan het kruispunt met de Ganzendries, het gehucht Sieckelien (39). In de zestiende eeuw richtte de Sint-Pietersabdij hier een leprozerie of opvangplaats voor ‘zieke lieden’ in. In de zeventiende eeuw was dit ook de naam van een herberg op die plaats.31 Aan het kruispunt Sterre (53) splitst de weg zich, links naar Oudenaarde (54) en rechts naar Kortrijk via Nazareth, via de huidige Putstraat (55). Langs deze weg is kasteel Puttenhove, een leen van de Sint-Pietersabdij afgebeeld (56).32 Een zijweg leidt naar Sint-Denijs-Westrem (57) en Sint-Martens-Latem (58).

De tweede landweg leidt vanaf de Kortrijkse Poort naar Afsnee (59), Sint-Denijs-Westrem en Sint- Martens-Latem via de as Baliestraat, Meersstraat, Aaigemstraat, Sint-Denijslaan en Beukenlaan (60). Aan de hoek van de Aaigemstraat en de Patijntjesstraat tekent De Dijn een niet benoemde walsite, te identificeren met het buitengoed van de Gentse patriciërsfamilie Damman, Maelpendu genaamd (61).33 Deze situering is wat slordig, want in werkelijkheid lag de, nu verdwenen, site niet aan de Aaigemstraat zelf, maar halverwege de Patijntjesstraat, dicht bij de Leie.

In Afsnee wordt de omwalde kerk afgebeeld (62), met daarnaast, aan de monding van de Rosdambeek (63) in de Leie (maar aan dezelfde kant van de beek en niet aan de overkant, zoals de kaart foutief suggereert), een eveneens omwalde hofstede, Daerupt genaamd (64).34 Opnieuw gaat het om een leen van de Sint- Pietersabdij. Merkwaardig is de halve rechthoek in bruine inkt (65), waarvan een zijde vanaf de heerweg naar Nazareth aan de overzijde van de Rietgracht en parallel met die beek naar het noorden loopt. Een andere zijde, met een halfcirkelvormige uitsparing, staat hier haaks op en leidt westwaarts naar Afsnee. Het lijkt de aanzet van een cartouche, misschien geïnspireerd op de kaart van Horenbault, die op deze plaats een uitgewerkte windroos tekende. Aan een meander van de Leie ten noorden van Afsnee ligt een onbenoemde walsite (66), die verbonden is met een weg naar Sint-Martens-Latem. Het gaat om het imposante, nu verdwenen, kasteel van ridder Lodewijk de Blasere, heer van Idewalle, dat Antonius Sanderus in zijn volle glorie in beeld bracht. De kasteelheer was koninklijk raadsheer, watergraaf van Vlaanderen en Gents voorschepen van gedele in 1619 en 1626, toevallig de jaren waarin de kaart van Horenbault en die van De Dijn tot stand kwamen.35

Ten westen van Gent sluiten twee Leiearmen tussen Afsnee en Drongen een groot meersengebied in: de Assels (De Hasselt op de kaart) (67).36 De Rietgracht die door dit waterrijke gebied liep, ontbreekt op de kaart. De Dijn tekent wel de omwalde en nog bewaarde Kaaksmetehoeve (68), die in de zeventiende eeuw een buitengoed van het Gentse kartuizerklooster van Rooigem was.37 In het dorp van Drongen worden zowel de omwalde kloostergebouwen van de Norbertijnenabdij (69) als de nabijgelegen parochiekerk (70) afgebeeld, maar niet de in de Beeldenstorm vernielde en later heropgebouwde abdijkerk, die vlak naast de toenmalige parochiekerk stond.38 Vanuit Drongen liep de weg naar Gent via de huidige Veerstraat (71) en Steenhuisdreef (72). Een dijkweg langs de Leie, de Bunderweg (73) in het huidige natuurgebied Bourgoyen, sloot aan op de Ooievaarsstraat-Kettingstraat (74) in de richting de Brugse Poort en de Geitstraat-Lieremanstraat (75) naar de Leiekaai. De meest noordelijke weg op dit deel van de kaart is het begin van de heerweg naar Brugge, nu de Phoenixstraat en de Bevrijdingslaan (76).

Het gebied ten oosten van Gent en ten westen van de Schelde behoort eveneens tot de kasselrij van de Oudburg. Hier geeft De Dijn voornamelijk het wegennetwerk weer. Vanaf de Dampoort (77), aan de citadel opgericht door Karel V, het Spaans Kasteel of Nieuw Kasteel (78), vertrekken zowel de heerweg naar Antwerpen, nu de Antwerpsesteenweg (79), als die naar Dendermonde, nu de Dendermondsesteenweg (80), beide via de heerlijkheid van Sint-Baafs en Oostakker, nu Sint-Amandsberg. Ter hoogte van het huidige Heernisplein leidt een zijstraat van de heerweg naar Dendermonde, het Heernisgat, nu het oostelijke deel van de Toekomststraat (81), naar de meersen van de Heernis (82).39 Verderop, tussen de heerweg, het Heernisgat en de huidige Klinkkouterstraat en Aannemerstraat, aan de Heernisberg of de Klink (83), staan drie windmolens. Ten noorden van de heerweg, aan de Krekelberg (84), staat een vierde molen. De grens tussen Oostakker en de heerlijkheid Destelbergen, aan het kruispunt met de Bijlokestraat, nu Herlegemstraat (85), wordt op de kaart niet weergegeven. Ten zuiden van de heerweg, net over de grens en op het grondgebied van Destelbergen, tekent De Dijn wel een galg (86). Vermoedelijk gaat het om de galg van Sint-Pieters, waartoe Destelbergen behoorde.40 Op een andere kaart, van 1605, zien we op die plek echter twee galgenbergen: naast die van Sint-Pieters staat ook de galgenberg van de Burggravij van Gent, weliswaar zonder galg. De burggraven van Gent hadden hun residentie in Heusden, nu een deelgemeente van Destelbergen.41 De huidige straatnaam Galgenberg kan dus naar beide galgenbergen verwijzen. Ten oosten van de galg kruist een waterloop de heerweg naar Destelbergen. Het gaat om de Heylkensbeek (87), die het water vanuit de meersen van de Rozebroek en de Eenbeek naar de Schelde afvoert. De vele andere waterlopen die het gebied doorkruisten, geeft De Dijn niet weer, net zo min als de talrijke omwalde kasteelsites in Destelbergen.

De contouren van de stad Gent zelf worden bepaald door de driehoekige, gebastioneerde omwalling die het calvinistische stadsbestuur tijdens de Opstand tegen Spanje (1577-1584) aanlegde en waarin het omwalde Spanjaardenkasteel werd opgenomen.42 Die nieuwe omwalling volgde grotendeels de veertiendeeeuwse stadsomwalling, behalve in het oosten, waar een onbewoond gebied binnen de Oude Vest (88) werd prijsgegeven om de nieuwe wallen dichter bij de stad te laten aansluiten. Sommige bolwerken of vijfhoekige uitsprongen van de wallen kregen namen die naar de Opstand verwezen, zoals het eerder vermelde Geuzenbolwerk bij de Dampoort, en voorts het ’s Gravenbolwerk (89) en het Oranjebolwerk (90), beide gelegen tussen de Heuvelpoort en de Kortrijkse Poort, op de plaats van het huidige Citadelpark, of het (Jan van) Hembysebolwerk (91), dat ten zuiden van de Brugse Poort lag.43 Andere bolwerken werden vernoemd naar de stadspoort of een andere plek in de stadsversterking, zoals het bolwerk op het Bijlokeveld (92) of de bolwerken Thender Weere (Einde Were) (93) en Thenden Mueren (94) op Ekkergem, nu de Nieuwewandeling en het Groenevalleipark.44 De windmolens die op vele bolwerken stonden, vooral in het westen van de stad, worden door De Dijn niet afgebeeld.

De Dijns stadsplan van Gent presenteert zich in de eerste plaats als een hydrografisch plan. Naast de vestinggrachten komen de rivieren en kanalen in en rond de stad nadrukkelijk en overdreven breed in beeld.45 We noemden al de Schelde, die aan Ter Platen de stad binnenkomt en vanaf daar de Muinkschelde (95) wordt genoemd, naar de monniken van de aanpalende Sint-Pietersabdij. Voorbij het stuw en de watermolen aan de Braemgaten spreken we over de Reep (96). Ter hoogte van het Spanjaardenkasteel vloeit de Schelde samen met de (Nieuwe) Leie (97). De Nederschelde (98) loopt dan in zuidelijke richting naar de Keizerpoort en vandaar verder richting Dendermonde. De doorbrekingen van de dikke blauwe lijn die de Schelde voorstelt, verbeelden de bruggen over de rivier: de Muinkbrug aan de Sint-Pietersabdij (99), de Braembrug of Brabantbrug (100) over de Braemgaten, nu het François Laurentplein, de Wijdenaardbrug (101) aan het Bisdomplein en de Nieuwbrug (102) aan de Sint-Jacobsnieuwstraat. Vanaf de Krook (103), een bocht in de Schelde, meandert de nu verdwenen Oude Schelde (104) door de in het rood gearceerde Muinkmeersen (105) (stroomopwaarts) naar Ter Platen (3). De vijfhoekige walsite die De Dijn weergeeft langs de Oude Schelde is in werkelijkheid de omwalde, vierkante tuin van het nieuwe Rijkeklarenklooster (106) aan de Sint-Lievenspoortstraat.46 De Schepenenvijver (107) verbindt de Oude Schelde met de Neerschelde aan de Visserij. De Vijfwindgatenbrug (108) over de Schepenenvijver verbindt de Lange Violettestraat met de Sint-Lievenspoortstraat en de Brusselsepoortstraat. Van de Ketelvaart (109), die de Schelde vanaf de Krook verbindt met de Leie aan het Kuipgat (110), een nu verdwenen stuw aan het oud Justitiepaleis, heeft De Dijn enkel de aanzet en verder de twee contourlijnen getekend.

De loop van de Leie in Gent is complexer. Aan Einde Were komen de twee Leiearmen rond de Assels samen en splitsen daar stroomafwaarts weer op. De zuidelijke hoofdarm (40) meandert door de Bijlokemeersen (111), rood gearceerd op de kaart. Aan de voet van de historische Blandijnberg buigt de rivier af naar het noorden en komt de stad binnen tussen de Bijloke (112) en de Kortrijkse Poort. De Leie doorkruist de stad in noordelijke richting via de Recollettenlei (113), Graslei (114) en Kraanlei (115), en buigt dan, net buiten het kader van de kaart, aan de Achterleie, waar de rivier ook Nieuwe Leie (97) wordt genoemd, in zuidelijke richting naar de samenvloeiing met de Schelde aan het Spanjaardenkasteel. Op de kaart is de doortocht van de Leie in Gent gesegmenteerd door een hele reeks bruggen en stuwen: de nu verdwenen houten brug tussen de Petersellepoort en de Bijloke (116), de eveneens verdwenen houten brug tussen de Tiebaertsteeg, een zijstraatje van de Nederkouter naar de Leie, en de Sint-Agnetestraat (117), het Kuipgat, de hiervoor vermelde stuw aan het oud Justitiepaleis (110), de Recollettenbrug (118), de Predikherenbrug (119), de Sint-Michielsbrug (120), de Grasbrug (121), de ’s Gravenbrug of Vleeshuisbrug (122), de Zuivelbrug (123), de Minnemeersbrug (net buiten het kader van de kaart) (124) en de Sint-Jorisbrug (125) en de Pasbrug (126), twee verdwenen bruggen die aan weerskanten van de huidige Sint-Jorisbrug lagen.

De andere zijarm van de Leie, de Oude Leie (127), loopt vanaf Einde Were in noordelijke richting parallel met de stadsomwalling om aan de Brugse Poort in de stadsgracht te vloeien. Voorbij de Waldam (128) loopt de Oude Leie verder als de Lieve (129) richting Damme. Aan het complexe waterknooppunt van de Brugse Poort tekent De Dijn ook de aanzet van de Brugse Vaart (130), die tussen 1613 tot 1624 werd gegraven en op dat moment dus net was voltooid.

Het traject van de Lieve (131) binnen Gent start aan de samenvloeiing met de Leie en de Houtlei (132) aan de watergevels van het Sint-Veerleplein. Via de Lievekaai-Augustijnenkaai en de Sint-Antoniuskaai loopt de rivier naar het Rabot (1), een versterkte waterpoort aan de stadsvesten. Daar werpt de rivier zich in het water van de stadsgracht en volgt verder de loop van de Oude Leie in de richting de zee. De Dijn tekent twee bruggen over de Lieve: de Hoofdbrug bij het Gravensteen, tussen de Rekelingestraat en de Burgstraat (133), en de Lievebrug aan de Lievestraat (134). De huidige Academiebrug, toen een houten brug tussen de Molenaarsstraat en het Zilverhof (ter hoogte van 131), wordt niet afgebeeld.

De nu gedempte Houtlei (132) vormde samen met de Kraanlei in het westen, de nu eveneens gedempte Ottogracht (135) en Sint-Jansgracht (136) in het noorden, de Reep (96) in het oosten en de Ketelvaart (109) in het zuiden van het toenmalige Gent de watergordel van de twaalfde-eeuwse stadsomwalling. Op kaart bekeken lijkt de, deels gegraven, deels natuurlijk waterloop, op een groot handvat op de ‘Kuip’ van Gent tussen Leie en Schelde. De Houtlei sluit aan op de Leie ter hoogte van het Kuipgat en de samenvloeiing met de Ketelvaart in het zuiden en ter hoogte van de samenvloeiing met de Lieve in het noorden. De Dijn tekent alle vijf de bruggen over de Houtlei: de Oordeelbrug aan de Pekelharing (137), de Zandbrug aan het kruispunt met de Papegaaistraat (138), de Bestormbrug of Posteernebrug (139), de Torenbrug aan de Poel (140) en de Appelbrug aan de Jan Breydelstraat (141). In het verlengde van de Ottogracht tekent hij ten slotte ook de aanzet van de Schipgracht (142), die naar het noorden van de stad loopt.

Uit twee blunders blijkt echter dat de cartograaf toch niet zo bekend was met Gent. Tussen de Kraanlei en de Reep tekent hij met een dikke blauwe lijn een niet bestaande waterloop (inclusief bruggen!) op het tracé van de as Groentenmarkt-Hoogpoort-Nederpolder (143). Hetzelfde doet hij aan de Houtlei, waar hij vanaf de Schouwvegersstraat (144) dwars door bestaande bouwblokken een imaginaire waterloop naar het waterknooppunt aan de Brugse Poort stuurt (145).

De voornaamste (religieuze) gebouwen en torens in Gent geeft De Dijn eerder als picturale symbolen dan als realistische miniaturen weer. In het Sint-Pietersdorp herkennen we de abdijkerk, de huidige Sint- Pieterskerk (146), naast de nu verdwenen parochiekerk, de Onze-Lieve-Vrouwkerk (147) aan het huidige Sint-Pietersplein en de Sint-Kwintenskapel (148) aan de Sint-Amandstraat. Op het domein van de Bijloke tekent De Dijn een kerk die de abdij(kerk) en het klooster voorstelt (149) en een tweede gebouw dat de middeleeuwse ziekenzaal en kapel moet verbeelden (150). Stroomafwaarts aan de Leie tekent hij het Sint- Agneteklooster (151). Op Ekkergem komt de Sint-Martinuskerk (152) prominent in beeld, naast het klooster van Deinze (153) en de nu verdwenen Heilige-Bloedkapel (154) op de hoek van de Ekkergemstraat en Heilig- Bloedstraat. Aan de westkant van de Houtlei situeert hij het begijnhof of klooster van Poortakker (155) en aan de Hoogstraat het klooster van Galilea (156) en het Rijkegasthuis (157). Een huis nabij het Hembysebolwerk moet een omwalde hofstede voorstellen (158), zoals blijkt uit de Hondiuskaart bij Sanderus. Meer naar het noorden herkennen we het Sint-Elisabethbegijnhof (159) en de Begijnhoftoren tegen de stadsvesten (160). De blauwe vlekjes aan de Lieve duiden vermoedelijk het Prinsenhof (161), maar zowel de gebouwen als de brede grachten zijn onherkenbaar. Aan de samenloop van de Lieve en de Kraanlei wordt het Gravensteen (162) aangeduid met een simpel huisje.

Tussen beide rivieren worden voorts het Caermersklooster of klooster van de geschoeide karmelieten (163) en het augustijnenklooster (164) in beeld gebracht. Ten oosten van de Leie zien we de Baudeloabdij (165) en vooral de Sint-Jacobskerk (166). Meer zuidelijk staan de beroemde Drie Torens van Gent op een kluitje: de Sint-Niklaaskerk, nog met de gotische spits die in 1673 sneuvelde (167), het belfort met uivormige spits (168) en de Sint-Baafskathedraal (169). Tussen deze Torenrij en de Ketelvaart staan drie gebouwen, die we morfologisch kunnen identificeren met het nu verdwenen Jezuïetenklooster in de Voldersstraat, met zijn hoge kerktoren (170) en de meer bescheiden Wolweverskapel in de Kortedagsteeg (171) en het nu verdwenen minderbroederklooster op de plaats van het oud Justitieplaats (172). Alleen klopt de locatie niet helemaal: de Wolweverskapel en het Jezuïetenklooster moeten in werkelijkheid worden verwisseld van plaats. Tussen de Leie en de Houtlei kunnen we maar één gebouw onderscheiden, dat de Sint-Michielskerk, met ten zuiden ervan het Predikherenklooster (het Pand) moet verbeelden (173). Ten oosten van de Reep, in de wijk Overschelde, tekent De Dijn het Capucijnenklooster (174), het klooster van Nieuwenbos aan de Nederschelde (175), de nu verdwenen Sint-Annakapel aan de Lange Violettestraat (176) en het Klein Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie (177). Aan de overzijde van de Schepenenvijver staat, ten slotte, het hiervoor vermelde Rijkeklarenklooster (104) aan de Sint-Lievenspoortstraat.


1. Over de juridische geschiedenis van de heerlijkheid Ledeberg, zie Desiderius Berten, ‘Appendice. Seigneuries de Ledeberg et de Crombrugge-Meirelbeke’, in: Coutumes de la seigneurie de Saint-Pierre-lez-Gand, Brussel, 1905, p. 283-333 (Recueil des anciennes
coutumes de la Belgique. Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome X). Voor een recente geschiedenis van Ledeberg tot vandaag, zie: Beatrix Baillieul, Van de Lede tot aan de berg: grasduinen in Ledebergs verleden en peilen naar de toekomst, Gent, 2017.

2. De meier in 1620 was Frans Bossier. Zijn natuurstenen wapen prijkt nog steeds in de Frans de Mildreef, toen de dreef van de Botermarkt naar de Meierij van Ledeberg. Zie Berten, ‘Appendice’, p. 298-300; Baillieul, Van de Lede, p. 8-9.

3. Archief Gent, IC_PK_2004_118.

4. Madrid, Bibliotheca Nacional de España, Res. 207, nr. 40; uitgave: Reinout Rutte, Bram Vannieuwenhuyze en Yvonne van Mil, Stedenatlas Jacob van Deventer: 226 stadsplattegronden uit 1545-1575 – Schakels tussen verleden en heden, Bussum, 2018, p.198-201.

5. Archief Gent, OA_098_07 (Nieuwe ommeloper van Ledeberg binnen de Rietgracht, 1691).

6. Berten, ‘Appendice’, p. 284; Femke Coopman, Guy Dupont, Boris Snauwaert en Gunter Stoops, ‘We komen van ver’, in: De Gentbrugse Meersen. Voor elk wat wilds, Gent, 2017, p. 43-45. De Rietgracht in Ledeberg en Gentbrugge werd in 1776 gedetailleerd in kaart gebracht door Jean-Baptiste Malfeson: Brussel, Algemeen Rijksarchief, Kaarten en Plannen, nr. 365 (online te raadplegen via cartesius.be).

7. Luc De Vriese en Frank Gelaude, ‘De Rietgracht en de ‘Vrijheid van Gent’’, in: Ghendtsche Tydinghen, 45 (2016) 2, p. 90-97; 3, p.170-186.

8. De vrijheden van de inwoners van de stad Gent en het schependom buiten de stad (het Vrije) worden opgesomd in de gehomologeerde costuimen van 1563, rubriek 1, punt 10, zie Albert Eugène Gheldolf, Coutume de la ville de Gand, Brussel, 1868-1887, p. 8 (Recueil des anciennes coutumes de la Belgique. Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome I).

9. Archief Gent, OA_098_07.

10. Archief Gent, IC_PK_2004_118; Leen Charles, Marie Christine Laleman, Daniel Lievois en Peter Steurbaut, Van walsites en speelhoven : het Vrije van Gent bij Jacques Horenbault (1619), Gent, 2008.

11. Berten, op.cit, p. 294-297.

12. In Charles e.a., Van walsites, p. 47, wordt het gebied binnen de banmijl ten onrechte vereenzelvigd met het Vrije. Ook de aanname dat de banmijl werd gemeten vanaf het Gravensteen is fout. Dit blijkt onder meer uit de kaart van Gent en omgeving, met aanduiding van de mijlpalen, die Jan de Buck en François Horenbault in 1592 maakten in opdracht van de stad Gent (Archief Gent, IC_AG_L_001_11, afgebeeld in: André Capiteyn, Leen Charles en Marie Christine, Laleman, Historische atlas van Gent: een visie op verleden en toekomst, Gent, 2007, p. 12). Een mijl in Gent (Kasselrij van de Oudburg) bevat 1400 roeden, elke roede 14 voeten, waarbij een voet 0,2753 meter meet (zie P. Vandewalle, Metrologisch vademecum voor Vlaanderen, Brugge, 2003, p. 72). Een mijl is dus 5395,88 meter.

13. Zoals blijkt uit de kaart van Jan de Buck uit 1592, waar deze mijlpaal aangeduid is met het nummer III (Archief Gent, IC_AG_L_001_11).

14. Coopmans e.a., ‘We komen’, p. 38-39.

15. Coopmans e.a., ‘We komen’, p. 40 (met afbeelding en situering op kaart).

16. Rijksarchief Gent, Kaarten en Plannen, nr. 512 en 513.

17. Gentbrugge, Gentbruggekouter 7-11. Charles e.a., Van walsites, p. 130-133 (WSH021).

18. Gentbrugge, Gentbruggekouter 22. Charles e.a., Van walsites, p. 133-134 (WSH022).

19. Kaart van het Vrije van Gent door Henricus Hondius, 1641 (Archief Gent, IC_AG_L_001_29).

20. Gentbrugge, Braemkasteelstraat 1. Charles e.a., Van walsites, p. 134-136 (WSH023).

21. Gentbrugge, Braemkasteelstraat. Charles e.a., Van walsites, p. 137-138 (WSH024).

22. Gentbrugge, Achterdries 53. Charles e.a., Van walsites, p. 139-140 (WSH025).

23. Gentbrugge, Vogelhoekstraat 17-47. Charles e.a., Van walsites, p. 186-187 (WSH048).

24. Zwijnaarde, Binnenring Zwijnaarde. Charles e.a., Van walsites, p. 193-195 (WSH052

25. Zwijnaarde, Dorpsstraat 10. Charles e.a., Van walsites, p. 205-206 (WSH058).

26. Zwijnaarde, Joachim Schaykstraat 6. Charles e.a., Van walsites, p. 189-191 (WSH050).

27. Gent, Tussen Bermen 1. Charles e.a., Van walsites, p. 173-176 (WSH042).

28. Gent, Ottergemsesteenweg 230-240 en 242. Charles e.a., Van walsites, p. 176-180 (WSH043 en 44).

29. Gent, Proeftuinstraat 86. Charles e.a., Van walsites, p. 163-165 (WSH037).

30. Gent, De Pintelaan 185. Charles e.a., Van walsites, p. 159-162 (WSH036).

31. De naam leeft voort in de huidige straatnaam Zieklien, gelegen tussen de Maaltebruggestraat en de Tuinwijklaan. Beatrix Baillieul, Wandelen in de wijk Sint-Pieters-Buiten, Gent, 2012, p. 4.

32. Sint-Denijs-Westrem, Putstraat 26-30, zie ‘Kasteel Puttenhove’, in: Inventaris Onroerend Erfgoed, https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/26894

33. Gent, Patijntjesstraat 138-208. Charles e.a., Van walsites, p. 147-149 (WSH030).

34. Afsnee, Afsneedorp 18. Charles e.a., Van walsites, p. 201-202 (WSH056).

35. Afsnee, Goedingenstraat 4. Charles e.a., Van walsites, p. 144-146 (WSH029).

36. Guido Desseijn, Gent – Drongen. De Assels en hun ontsluiting, Gent, 2015 (Erfgoedmemo, 79).

37. Drongen, Kaaksmetestraat 1, nu geprand tegen Buitenring-Drongen. Charles e.a., Van walsites, p. 116-119 (WSH021).

38. Drongen, Kaaksmetestraat 1, nu geprand tegen Buitenring-Drongen. Charles e.a., Van walsites, p. 116-119 (WSH021).

39. Maurits Gysseling, Geschiedenis van Oostakker en Sint-Amandsberg tot 1794, Oostakker, 1974, p. 27.

40. Deze galgenberg staat getekend op een figuratieve kaart van de omgeving van het Hof van Heerlegem en de Rozebroeken, gedateerd tussen 1540 en 1600

41. Rijksarchief Gent, Kaarten en plannen, nr. 348. Zie ook M. Gysseling, Geschiedenis van Oostakker, p. 24.

42. Capiteyn e.a., Historische Atlas, p. 26-27.

43. In 1590 tekende Jan de Buck een kaartenboek van de nieuwe stadsversterkingen en de gronden die hiervoor onteigend werden. Hier zijn de namen van de bolwerken vermeld. Ook de molens die op vele bolwerken stonden, zijn hier afgebeeld (Archief Gent,OA_098_01). Op de Horenbaultkaart is dit eveneens het geval.

44. Het toponiem Thender Weere, dat op de kaart van De Buck (1590) wordt vermeld, lijkt te verwijzen naar het einde van de ‘stadswering’ (Victor Fris, De oude straatnamen van Gent, Gent, 1925). Dit was immers het meest westelijke punt van de stadsversterking. Tegen die lezing pleit dat de oorspronkelijke aarden wal tussen de Brugse Poort en Einde Were pas in de vijftiende eeuw (1414-1454) door muren en torens werd vervangen. De oudste gevonden naam is Ten ende vander werelt en dateert al uit 1385 (Maurits Gysseling, Gent’s vroegste geschiedenis in de spiegel van zijn straatnamen, Antwerpen, 1954, p. 44). Een alternatieve etymologische verklaring voor het ‘einde van de wereld’ is dat dit het uiterste stukje droge stadsgrond voor de uitgestrekte Drongense Meersen was (Frank Gelaude, Einde Were, Gent, 2017 (Erfgoedmemo 87)).

45. Over het waterbouwkundig landschap in het (post)middeleeuwse Gent zie Frank Gelaude, De vroege hydrografie van de stad Gent, een geomorfologisch en historisch onderzoek van menselijke ingrepen in de waterhuishouding van het middeleeuwse Gent, doctoraatsproefschrift Monumenten- en Landschapszorg, Universiteit Antwerpen, 2018, met op p. 69 een lijst van de hydroniemen (namen van waterlopen) in Gent.

46. Zoals duidelijk te zien is op de Hondiuskaart van Gent (1641) in: Antonius Sanderus, Flandria Illustrata, Keulen, 1641-1644, deel 1, p. 82-83. De Rijke Klaren in Gentbrugge moesten in 1578 hun klooster verlaten, dat werd afgebroken ter verdediging van de stad Gent. In 1613 bouwden ze hier een nieuw klooster binnen de stadsmuren. Het klooster aan de Sint-Lievenspoortstraat is nu verdwenen, maar de zijstraten Sint-Clarastraat en Clarissenstraat herinneren nog aan hun aanwezigheid. Zie ‘Sint-Lievenspoortstraat’ in: Inventaris Onroerend Erfgoed, https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/102868.

Categories:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *