Deze versie is aangepast voor online gebruik. De originele, vormgegeven versie kan je hier downloaden:

 

Georges Vande Winkel.

Op de kaart van Philips de Dijn van het Land van Aalst (1626) krijgt het stadsplan van Ninove het bijschrift Nienove. Jacob van Deventer heeft het circa 1565 respectievelijk over Nieneve en Ninoven op de Brusselse minuut en op de Madrileense netkaart.1 Voor alle duidelijkheid: Philips de Dijn kan nooit de Van Deventerstadsplattegronden gezien hebben.2 Toch is de overeenkomst tussen de toponiemen opvallend. In de kaarten en legger die De Dijn voor de abdij van Ninove vervaardigt, heeft hij het steevast over Ni(e)neve tenzij hij de verlatijnste vorm Ninive hanteert. Op deze algemene regel maakt de kaart van 1626 die wij enkel kunnen toeschrijven aan De Dijn, dus een uitzondering. Wellicht was hij hier beïnvloed door Horenbault, wiens kaart van 1596/1612 minstens als inspiratiebron diende voor de kaart van 1626.3 Horenbault vermeldt ook Nienove. Voor het toponiem Herlinkhove, waarmee Ninove een dubbelheerlijkheid vormde, is er dan weer geen overeenstemming. Horenbault heeft het over Erlijchove, De Dijn vermeldt Heerlichove. Deze laatste ‘corrigeerde’ hier wellicht zijn voorganger omdat hij beter bekend was met het toponiem. Geboortig van Aspelare en daar wonende kent De Dijn de streek zeer goed.4 Dat geldt niet alleen voor de toponiemen, maar vast en zeker ook voor het stadsbeeld van Ninove. Vanaf circa 1620 zal De Dijn immers regelmatig opdrachten uitvoeren voor de premonstratenzerabdij van Ninove.5

Het stadsbeeld dat De Dijn ons van Ninove schetst, wordt omsloten door een eenvoudige verdedigingsgracht, zonder enige verwijzing naar stadswallen en met een nauwelijks zichtbare weergave van de stadspoorten. Het ‘bollewerk’ binnen het abdijdomein en het bastion aan de burcht, de enige overblijfselen van de laat-zestiende-eeuwse vestingstad Ninove die zeker nog herkenbaar waren in 1626,6 worden evenmin weergegeven. De vestgracht zelf en de andere waterlopen zijn alle in blauwe kleur weergegeven. Die andere waterlopen zijn van diverse aard: twee Denderarmen, de Beverbeek en een achtvormige lus tussen beide Denderarmen. Ten zuiden van stad en burcht (op deze op het zuiden georiënteerde kaart dus bovenaan) loopt de Oude Dender. De Nieuwe Dender doorkruist de stad van west naar oost ter hoogte van de huidige Centrumlaan en ten zuiden van de Graanmarkt. Vanuit het noordwesten (op de kaart dus rechtsonder) sluit de Beverbeek aan op de vestgracht om vervolgens – niet altijd duidelijk aangegeven op de kaart – verder door de stad haar weg te zoeken naar de Dender. Een laatste hydrografisch element, op het eerste gezicht niet zo maar onmiddellijk te duiden, vormt de achtvormige lus tussen Oude en Nieuwe Dender in, met beide Denderarmen én met de stadsgracht verbonden. Vergelijkt men deze situatie met de kartering van Horenbault in 1596 dan wordt een en ander duidelijk en het is meteen een bijkomend bewijs voor de hoge schatplichtigheid van de kaart van 1626 aan het werk van Horenbault.

Bij Horenbault is duidelijk te zien hoe de westelijke stadsgracht achter het ‘Susterhuys’ de Vaart in het zuiden verbindt met de noordelijker gelegen Nieuwe Dender. De burchtsite tussen beide Denderarmen is omgeven door een dubbele waterwal. Allereerst uiteraard de burchtgracht zelf, maar verder ook het geheel van Hellegracht/Oude Dender en Vaart, dit laatste zijnde de huidige Dender ter hoogte van de Begijnenbrug.7 Meer stroomafwaarts sluit een hoefijzervormige gracht aan op de Nieuwe Dender, zonder twijfel een restant van het zuidoostelijk bollewerk op de rechteroever van de Dender uit de jaren 1579-1582. Nog in 1652 heeft het landboek van Ninove het hier over eenen meersch ghenaempt het Bollewerck. De verbindingsgracht tussen burchtsite en bollewerk in gaat terug op de courtine tussen beide vestingelementen in.8 Dit hele netwerk van waterlopen, vestgrachten, onderlinge verbindingen, … schematiseerde De Dijn in 1626 tot een achtvormige lus zoals wij die reeds aangaven. Bekijkt men de twee stadsplannen naast elkaar dan is deze verklaring voor de hand liggend.

Op de stadsgrachten laat De Dijn in rode kleur de grote toegangswegen naar Ninove aansluiten. Aan de noordelijke kant, aan de voet van de abdijwindmolen, vertrekken als de vingers van een hand vijf wegen. Van links naar rechts (of van het noordoosten naar het noordwesten) zijn dat om te beginnen de Okegembaan en de heerwech naar Aalst zoals Horenbault hem noemt. Deze zijn duidelijk als belangrijke wegen met een breed rood lint aangegeven. Een tweede koppel van wegen wordt gevormd door die naar Denderhoutem en Lebeke, waarbij deze laatste de belangrijkste is. Merkwaardig is de verbindingsweg die De Dijn even ten noorden van de stad inkleurt tussen beide ‘wegenkoppels’ in. Deze weg tekent Van Deventer ca. 1565 niet en vinden wij evenmin terug op latere kaarten van De Dijn, maar wél bij Horenbault in 1596. Een zoveelste bewijs van de link tussen Horenbault en de kaart van 1626. Een vijfde weg (van secundair belang of zelfs een voetweg?) loopt in noordwestelijke richting naar Nederhasselt. Volledigheidshalve moeten wij nog een voetweg vermelden die vanaf de windmolen richting Herlinkhove loopt. Al deze wegen vinden wij ook terug op De Dijns kaart van de abdijgoederen uit 1644-1645.

Aan de Geraardsbergsepoort vertrekt de heerwech Audenaerde naer Ninove (dixit Horenbault in 1596). Deze loopt over Voorde, maar geeft via diverse afsplitsingen verbinding met alle dorpen op de linker Denderoever: Herlinkhove en Outer, Aspelare, Eichem en Appelterre. De dorpen op de rechteroever zoals Pamel en Meerbeke in Brabant, Pollare, Denderwindeke en Neigem in Vlaanderen zijn onderling verbonden met brede, rode linten, terwijl de verbinding met de Ninoofse Brabantpoort duidelijk als secundair wordt ingeschat. Aan de Nederwijk- of Koepoort vertrekt als laatste uitvalsweg de Pamelstraat. Merkwaardig genoeg herleidt Philips de Dijn hier het duo Nederwijk-Pamelstraat tot een enkele weg van secundair belang, die weliswaar ter hoogte van Okegem uitloopt op een Denderbrug om zo een toegang tot het oude dorpscentrum van Pamel te creëren. Als Denderbruggen zijn er verder nog de Begijnenbrug in de stad zelf en stroomopwaarts een brug tussen Eichem en Pollare. Globaal gesproken laat het wegenpatroon rond Ninove bij de overgang van de zestiende naar de zeventiende eeuw ons nog een beeld zien van een stad die hoofdzakelijk gericht is op de linkeroever van de Dender, op het graafschap Vlaanderen en de steden Aalst, Gent en Oudenaarde.

Over het gebouwenpatrimonium intra muros houden wij het in het kader van dit artikel beknopt. Het is niet de bedoeling van nog maar eens de Ninoofse architectuurgeschiedenis te herschrijven.9 Uitzondering maken wij voor de weergave van het abdijcomplex in 1626 en meer bepaald van (de restanten van) de (laat-) middeleeuwse abdijkerk. Horenbault tekent in 1596 nog de westbouw (weergegeven als één monumentale constructie) en het tot ruïne vervallen schip, het geheel zonder enig dakwerk. Ongeveer het beeld dat Philips de Dijn ook circa 1620 nog gedetailleerder kan weergeven. Op de kaart van 1626 wordt enkel nog het westwerk weergegeven. In de bronnen heet het inderdaad dat (…) antique Ecclesiae, quae destructa est ab hereticis occupantibus oppidum Ninivense,10 postea funditus eversa est sub annum 1623. Het monumentale westwerk overleefde zo te zien deze afbraak. In 1635 zou abt David de onderbouw ervan dan ook nog gebruiken bij de bouw van een beiaardtoren.11

Het is wel merkwaardig dat Philips de Dijn de westbouw frontaal afbeeldt, met andere woorden, gezien vanuit het westen, terwijl hij de oostelijker gelegen parochiekerk afbeeldt met zicht op de noorderbeuk, met andere woorden, vanuit het noorden. De Dijn wisselt dus zijn standpunt voor het uittekenen van zijn stadsplan maar als wij dan toch een observatiepunt moeten aanduiden van waaruit hij de stad schetste, dan komt enkel de abdijwindmolen in aanmerking.

Bij deze kunnen wij een cirkel rondmaken, de cirkel naar de vraag van de afhankelijkheid van De Dijn 1626 tegenover Horenbault 1596. Die is er ongetwijfeld en in hoge mate voor wat het algemeen kaartbeeld betreft. Bij het uittekenen van het stadsgezicht daarentegen is De Dijn uitgegaan van een propere lei. Of dat ook voor de andere stadsplannen zo is, blijft natuurlijk de vraag want als inwoner van Aspelare was Philips de Dijn natuurlijk een bijna-Ninovieter.


1. VAN DE PERRE Dirk; VANDE WINKEL Georges, Ninove (Nieneve, Ninoven) [veklarende tekst bij de uitgave van de stadsplattegrond van Jacob van Deventer], – Het Land van Aalst, 60, 2008, (4), p. 267.

2. VANDE WINKEL Georges, Leven en werk van cartograaf Jacob van Deventer (1500/1505-1575) met bijzondere aandacht voor zijn stadsplattegronden van Aalst, Ninove en Geraardsbergen, – Het Land van Aalst, 60, 2008, (4), p. 228.

3. VANDE WINKEL Georges, Een kaart van het Land van Aalst uit 1626 en landmeter Philips de Dijn, – VANDE WINKEL Georges (red.), Philips de Dijn (+ 1665) : cartograaf, landmeter, mathematicus, (Jubileumuitgave 70 jaar’Het Land van Aalst’, 70, 2018/4), s.l., Geschiedkundige vereniging Het Land van Aalst, 2018, p. 89 (325).

4. MERCKAERT Bart, Philips de Dijn, een leven in kaarten, – VANDE WINKEL Georges (red.), Philips de Dijn (+ 1665) : cartograaf, landmeter, mathematicus, (Jubileumuitgave 70 jaar’Het Land van Aalst’, 70, 2018/4), s.l., Geschiedkundige vereniging Het Land van Aalst, 2018, p. 7-18 (243-254).

5. VAN DE PERRE Dirk, Het kaartenarchief van de Ninoofse abdij herbekeken, – Het Land van Aalst, 70, 2018, (3), p. 182-198.

6. VANDE WINKEL Georges, Ninove in handen van François de la Noue en belegerd door Alexander Farnese : een onbekend plan van de stadswallen (1579-1582), – Het Land van Aalst, 70, 2018, (2), p. 144 en 147-148.

7. Een nadere verklaring van dit complex, hydrografisch netwerk vindt men bij VAN DE PERRE Dirk; VANDE WINKEL Georges, Ninove (Nieneve, Ninoven) [verklarende tekst bij de uitgave van de stadsplattegrond van Jacob van Deventer], – Het Land van Aalst, 60, 2008, (4), p. 268-271 en 274.

8. Hierover meer bij VANDE WINKEL Georges, Ninove in handen van François de la Noue en belegerd door Alexander Farnese : een onbekend plan van de stadswallen (1579-1582), – Het Land van Aalst, 70, 2018, (2), p. 149-147.

9. Een typologisch ingedeeld overzicht van dit patrimonium in de 16de eeuw en daaropvolgend vindt men bij VAN DE PERRE Dirk; VANDE WINKEL Georges, Ninove (Nieneve, Ninoven) [veklarende tekst bij de uitgave van de stadsplattegrond van Jacob van Deventer], – Het Land van Aalst, 60, 2008, (4), p. 280-282.

10. Hier wordt duidelijk gerefereerd naar de bezetting van Ninove door de troepen van de Franse Hugenoot François de la Noue waarover meer in VANDE WINKEL Georges, Ninove in handen van François de la Noue en belegerd door Alexander Farnese : een onbekend plan van de stadswallen (1579-1582), – Het Land van Aalst, 70, 2018, (2), p. 135-148.

11. Over dit alles meer bij VANDE WINKEL Georges, De middeleeuwse premonstratenzerkerk van Ninove (1157-1623), – STEPPE J.K.; JANSSENS Wilfried; VANDE WINKEL Georges, De premonstratenzerabdij van Ninove (1137-1796). Catalogus van de tentoonstelling over Kerk en Patroonheiligen. Ninove 5-27 oktober 1985, Ninove, Werkgroep Abdij Ninove, 1985, p. 14-23.

Categories:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *